. jäijÄi'i
• ' . " • " W f!
i i p i
DEU R Ö P S E N EN V L INDERS . ' ? 7
f?
niet eeis wit puntje te zien. Voor 'c overige zyn de zes pooten even zo ge- Tin
ndd, als by andere Vlinders dezer Claffe. XXXVJI.
De kleine huitengemeen fchoone, hoogblaauwä D a g v l i n d e r
der tweedt Clajfe.
Den' alhier afgebeeldcn kleinen en zeer fchoonen Vlinder vindt men alle
jaaren, den gantfchen zomer door, in eene vry groote raenigte fladderen, zo
Wl'1 in de Weiden, als in de Tuinen, en by de MoeraOTen, alwaar hy gewoon
is zyn voedzcl te zoeken. OndertufTchen wordt men echter veele diergelyke
Vlinders gewaar, welken, niet alleen ten aanzien der koleure, maar
ook in de grootte, verichillende zyn; van welken de tegenwoordige de gemeenfte
is. Wat de blaaiiwe koleur betreft, waar raede deze Dagvlinder op
de bovenvlakte zyner vleugelen pronkt; zommigen dier Vlinders hebben een
helderSn en fterk blinkenden grond; by anderen is dezelve in tegendeel donkerblaauw,
en heefc zwarce vlakken; van welke foorc ik 'er ook nog eenigen
in die Werk hoope af te beeiden. Gelyk ze dus op de bovenvlakte te onderfcheiden
zyn, zo is *t mede met de ondervlakte gelegen; en, zonder niy op
te houden met die genen, welker onderfcheid gering is, zal ik alleenlyk zeggen,
dat ik ook dien Vlinder, welken ik reets in 't Eerfte Deel dezer Hifto-
[ie der Infeclen, in de tweede ClalTe der Dagvlinders, op Tab. IX. afgebeeld
hebbe, insgelyks onder deze foort van Vlinders teile; dewyl hy, benevens
zyne donkepbruine grondverwe, in beide de bovenvleugelen, eene hoogblaauwe,
groote vlak heeft, en ook in andere deelen met de anderen overeen komt*.
Deze
• yin ileicn, in 't eerfte D«1 in de tweede CklTs der D-jgvlioders op TM. IX. afgebeelden
donkeibrumen Vlinder, met bhatiwe Weerichyii - vlakken, ftaat ons hier liet volgende nog
tc melden. De Heer RSfi:! heeft alleen het Wyfje afgebeeld, en het Mannetje is, in plaats
van maar eene blaauwe vlak in zyne voor-of bovenvleugelen te hebben, op zyne 4 vleugcls
veel eer met oene blaauwe fchemering voorjicn, welke ¡.ich door de gamfchc mimte
der Vleugelen (utbrcidt; doch dezelve vertoont zieh zo hoog van koleur niet, als de
blaauwe vlak der bovenvleugelen van 't Wjfje. In myne meeigemelde Bytioegzele« denke •
IK met alleen dit Manneye, maar bovendien nog veticheidcne foorlen van diergclvke
Vlinders, welken de Heer Röfel niet uitgegeeven heeft, afgebeeld voor te draageni le meer
dewyl deze foorten van Vlinders veelal een eigen geflacht ichvnen uit te maaken, dat zyn
oorfprong nit zogenaamde Schild-of Doizendbeenachtige Riipsjes, en gantfch zonderlioK
jevormde Eieren, ontvangt, des dezelven bjkans onder ecnc zetere ClalTe gebraet konden
worden. ®
OndertuITchen wil ik hiermede niet te kennen geeven, dat ik gezind ben, de Röfelfclu
yerdeeling der Claflin, buiten noodzaaklykheid, te vergrooten, 't Is ver van daar; want,
•n zo vcrte myne ondervinding .van derzclver voortkomlt gaat, oordcele Ik 't nog niet
noodig, om eene nieuwe Glafle voor deze Vlinders te maaken. W/ders houde ik de ver.
•cheiden foorten vau diergelyke blaauwe Vlinders, niet den Heer RSfel. niet zo zeer voor
Bi>3 zulk«.
II tfcftiliifii,!
i i i i i ' -
¡ji,. ....
s ä ' ' .
äili •l.l 1' i
" 'üliliJi
• '""Ii"
l i i - r . i
liiiii ;
H ••'""«ii!:;
k ' i i i