S S S S S S S v I S m
S
vi
•55» V E R V O L G VAN BS B E S C H R Y V I N G
T A B .
LIU.
Dyaldien wy nu deze Wespe vergelyken by de andere, op Tah XXXVI.
/"/j. ¡6 en 17. algebceid, zo zullcn we wc! haart befpeuren, dat ze nierkelyk
van dkandor underl'clK;iden, en dus van tweeerleie foorc zyn. Het voorlyf
en de kop dezer tegenwoordige Wespe hebben wel veel gelykheid, met die
zelfde deelen van de andere; maar aan 't achterlyf verfchillen ze grootlyks in
koleur. Want aan deze, die vvy op Tab. LUI. zien, is zulks blinkend zwartbruin,
daar 'c oan de andere eene oranje-geele koleur heeft. Bovcndien vinjt
men de tegenwoordige kleiner, dan de voorige; en ze heeft in legendeel vtd
langer vleugelen; daar benevens ftaat ons van 't Wyfje in 't byzonder mede
aan te merken, dat het met geen Legangel voorzicn is. Wanneer ik dit Infeft
in 't begin onderzocht, kon ik zulks volftrekt niet gelooven; derhaK«
nam ik, van -tjd tot tyd, mecr dan vyftig Wyfjes; drukte haar achterlyf, en
zocht, met behulp van een Vergrootglas, zeer naauwkeurig naar den Angel,
dien ik vermoedde dat 'er zckerlyk weezen moeft. Masr wat ik deed of niet,
ik kon geen Angel vinden; in tegendecl ontdekte ik ter dierpiaatze, omtrent
het mid den van 't achterlj'f, aan de ondervlakte, eert klein ipleetje, daar eenigc
hairtjes rondsom (londen. Aldus gezien hebhende, dat ODze "VVesp een blinkend
zwart-bruin achtcrlyf heeft; dat haare Vleugels langer zyn, dan aan de voorens
befchreeven Wespe; en dat bovendien aan het Wyf j e de Angel ontbreekt;
ZO ocrdcele ik, dat het onderfcheid tufTchen deze beide forrten van Wespen
duidelyk genueg aangeweezen is. Hier by komt echter nog, dat de Spritten,
ttnevens de zes pooten, aan de tegenwoordige ook langer zj'o,
§• P.
MüTchien zal men my hier tegenwerpen, dat ik in myne onderzoekmg bedroogen
ben; om dat ik dezeh-e niet zo veel op Wyfjes, als we! op JMunnctjes fie»
daan hebbe; doch ik ben daarin op het voorzichcigile te werk gegaan; en ik hebbe
die beide geflachten te naauwkeurig leeren onderlcheidcn, om 'er in bedrcogen
te -yn. Want, behalve dat het uiterlyk aanzien my dit onderfcheid te kennengaf,
hebbe ik ook nog, tot meerder zekerheid, haare innerlyke geflekenis onderzocht;
en zie hier den uitflag. Wanncer ik eene dezer Wespen, met cen dun
achtL-rlyf, opende, en de daar in zittende vioeibaaie ftoiFe, door 't vergrootgks,
beluiouwde, zag ik 'er louter kleine en tedere kogeltjes in, die alitn ccncrlcic
gedaante, en ook eene foort van beweeging haddcn. Maar deed ik zultb aan etne
^icrgelyke Wespe, met een dik achterlyf, die ik voor een Wyfj e hield, zo zag
ik, in eene hcldere vochtigheid, zeer veele gelykvormige, byzondere, geelachlig
bruire Lic.jaamties, welken ik, om voldoende reden, voor Eieren had te
-- houcUn. In de 120 fig. hebbe ik dezelven veel meer vergroot, dan de We.-pe
Ztlve is, afgehield. Order't oog gebragt. En als wy dezen vergelyken hy (<.¡6
¿eutii, wölken wy m uc 11-le i'ig. van Tab. XXX\'l. ¿czitn hcWien, zulicr wy
w k
OER R Ö P S E N EN V L I N D E R S . «5?
oolt danrin een zichtbaar onderfcheid tufTchen deze beide foorteii van Wespen TAB.
befpeuren. De voorigen waren peervormig; dezen hebben mccr de geflal-'-'"-
te van een Ei; aan wicns einde twee byzondere aanhangzels gezien worden,
die maar éen wortel fchynen te hebben, doch zieh, in twee gelykvormige
grasgelykende biadercn, verdeelcn,- hoedanig iets ik aan de anderen niet
öntdekt hebbe. Waartoe intuffchcn deze beide aaniiangzels dienen, kan ik niet
bepaaldlyk zeggen. Miflchien ilrekken ze, om het Ei, in de opening, welke
de Wefp, om dat haar de angel ontbreekt, met den bek in de aderen des blads
Biaaken moet, des te valler te doen blyven zitten. Hier by komt dan de lym,
die de Wefp te gelyk mec het Ei uitgeeft; cn die de gemaakte opening zodanig
toeüuit, dat 'er het fap niet uitloopen könne; waar door de wasdom
van het Et en des Galappels bevorderd wordt. Ook heeft de Appel zelve
mogelyk zyn oorfprong van de buitenfchale van 't Ei; aangezien ik anders
niet begrypen kan, waarom niet alle GalgewalTen rond zyn; zo dat het my
Biet vreemd voorkome te onderflellen, dat de gedaante der Galle menigmaa)
aan de gedaante van 'c Ei moet worden toegefchreeven.
Ik hebbe hierboven in dé ¡ i í J. gewag gemaakt, van zekere Made, welke
ik in veele Galappelen' nevens de eigenlyke Made derzeiven gevonden hebbe,
en teffens daar by gezegd, dat de echte iVlade, in zodanig een geval, altóos
^ntfch dof, uitgezoogen, of wel dood was. Dewyl ik nu van onze echte
Gal-Wespe niets meer te zeggen hebbe, zal ik 'er hier nog iets byvoegen
van deze vreemde Made; welke niet alleen in de Gallen, aan de onderzyde
der bladeren groeicnde, maar ook in de genen, die tuflchen den fleel des
blads en den tak voortkomen, gevonden wordt. Van deze laatfle foort zegt
de Heer D E R E A U M U R in zyiie Msm. pour fer-jir ä r Hiß. des Jnfeä. Tom.
III. pag. 452. ,Dat hy veelen derzeiven in glazen gehad heeft, en dat ze,
,in de maand September^ van de daarin zittende Wespen doorboord wierden.
,Dezen hadden vier vleugeleu, die, evenredig met de ligging des lyfs flaande,
,zich Over 't zelve heen kruitlen, en dat in lengte overtrolfen, Haar lyf en
jborflrtuk waren fchoon groen, en voorzicn met een goudglans, gelyk de
jSpaanfche Vliegen gemeenlyk hebben. De pooten waren geelachtig ,• de
.fprieten kort en zwart, en deze laatfle koleur had ook de kop. Doch het
jmerkwaardigfte aan dezelven was een ftaart, zo lang als de kop, het borfl-
,ftuk, en 't lyf te gader; hebbende zeer veel overeenkorafl met een dikkea
,zwarten draad, welke aan 't einde iets om hoog geboogen is. Zomtyils fcheen
,die ftaart uit twee of drie draaden te bellaan, en hy beflond ook wezenlyk
,uit drie onderfcheiden ftukken; welker twee buicenllen de Scheede waren
,van het middelftc ftuk, dat aan 't einde zeer fpits toeliep, en eene foort
^van boor uitmaakte. „ Ten zelfden tyde vond hy ook in an.'eren dezer Galappelen,
die nog niet doorboord waren, fen Worm, welken by befchryfr,
K k 3 en