i S i i - i ,
- Ii
L i . .v^ll
4 i
DER R U P S E N EH V L I N D E R S . 103
iien, zo raoet hy 00k noodwendig een teder gevoel hebbcn; te meer, de-TAn.
wylby in eene -zandgroevc huisvell. Want als het zand hier of daar fleclits SVJI.
ecn weinig in beweeging geraakt zo wordt de indruk dezer beweeginge op
k t oogenblik aan alle de korrelijcs medegedeeld; en in zulk een geval
niocten buiten twylFel eenige korreltjes. Iiier of daar, de bairtjes van ons Infeft
beroeren; hetvvelk, myns oordeels, dan, iiit den flerken of flaauwcn indruk,
Ijgdyk afmeeten kan, hoedanig het hein naderende, en dezcn indruk veroorzaakende,
lichaara gelleid zy; en dienvolgende verbergt het zieh, op dit gevoel,
in "t Zand, of het maakt zieh gereed tot de vangft. Wanneer nien de
hcden können worden. De honger last hem niet lang ruften; derhalve gaat
hy wel dra weder aan 't werk, en bennaakc den kuil, waarin hy zynen roof
hoopt te vinden: alleenlyk is hierby aan te merken, dat men zulks niet anders
dan in den Zomer kan doen; nademaal zy des Winters, als reets gezegd is,
geen fpyze begeeren, maar altyd vailen.
Oiizen Mieren - Roover tot dus verre m zyne zandgroeve befchreeven hebbetide,
zullcn wy nu zyne geilalte nog wat beter trachten te leeren kenne«;
en denzelven, in zyne verfchillende grootte, waarin hy op de XVlIItie en
XlX'ie Tah. voorkomt befcliouwen. Zo dra hy, uit den Eierdop gekroopen'
zjTide, in ilaat is zulk een kuiltje te graaven, als wy in de i'te l^g. van
Tab. XVn. gezlen hebben, zo heeft hy doorgaans de grootte, in welke hy
tab. XVIII. Fig. 9. ondcr 't 00g gebragt is. Na la of 14 dagen heeft hyTau.
de gedaante van de loJ« Fig.-., dcwyl hy zo fcbielyk niet groeit, als de Rup-Xvri[.
fen, of andere Infeften: en zo groot zynde, kan hy rcets eene kleine Micr^'J
overmeeileren; ondertuHchen moet hy zieh, waarfchynlyk, terwyl hy jonger
is, met 110g kleiner Infedlen weeten te voeden. De Fig. vertoont heni
halfwaden, van ter zyde te befchonvven; met eene geOooten Vangtang, en "
een iets verhoogden rüg; zo als hy 'er gemeenlyk uitziet, wanneer hy achterwaarts
in het Zand kmipt. In de la-le i'/g.. hebben wy de afbeelding van/v;g-. 12,
«en byna volwalTen Worm, uit welken eene Land-Nimph van 't Manlyk
gedacht voortkomt; want die blyven altoos kleiner, dan de Wonnen, vvaaruit
de Wyfjes gebooren worden. In deze Figuur is het niaakzel eii de gedaante
des Worms reets duidelykcr te zien, dan in de voorigen; maar nog beter in
de i3cie en I4de van 2ak XIX. waarin de ziilken volwalTen vcrtonnd'r-iB.Xlx.
worden, uit welken de Wyfjes Nimphen voortkomen; die ik in hunne n a tuur - 'S«-
lyke grootte afgebeeld hebbe, en welker grootheid de Mannetjes nooit be-'"
reiken. De Worm in de 1311= Fig. heeft zyne Vangtang halt open, en die
der i^ds dezelve gcheel geflooten. De grondverwe des lyfs is, over do
gant, •
ifl®'
llill
i
Ii : i • '