•Ut.
XXV,
fie- ä.
m 3-
I il
m
14« V E R . V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
zelfden tyde op het Land gevonden had, en wierp ze in 't water; waar in
de Myten, welken ik met andere Water - Infeften gevangen had, waren. Doch
ik beipeurde wel dra, dat zy, fchoon in 't iiiterlyk aanzien clkander gelyk
nochtans, ten opzichte der Eigenfchappen, zeer veifcliillende waren. De
Land-Myten gingen niet onder water, maar zworamen beftendig boven op
het zelve; en toen ik ze dwong onder water te blyven, verdronken zy, eii
Terlooren 't leven. Aan de Water-Myten zag ik juill het tegendeel; want als
ik dezeiven uit haar Element op het drooge bragt, of op een papier nederl
e i , konden zy niet van liaare plaats komen. Zelfs fcheen haar lyf eene met
rood fap geviilde blaas te zyn," die zieh vlak uit elkander verfpreidde; als of
ze uitdampen of verdwynen wilde,- en dit was eveneens, of men ze op deze,
of op gene zyde wentelde. Verder verlooren zy, zo dra het-Vocht, dat no?
aan haar was, verdroogde, alle beweeging, en te gelyk het leven; zonder
dat ze te vooren eenige de minfte pooging aangewend hadden, om van die
plaats te geraaken.
De ade en 3 Je Fig. vertoonen deze Myt by vergrooting." In de 2 Je Fig.
ziet men de ondervlakte, en in de 3 de f ig. de bovenvlakte. DeKop, neveiis
het borftftuk, is het kleinfte deel; zo dat hec Infeft alleen uit het dittc,
ovaal-ronde, en eenigzins platte achterlyf fehyne te beíhan. Voor 't overige
is aan deze beide Figuuren nog op te merken, dat de 8 pooten hier cene
^ntfch andere inleding hebben, dan by de Spinnen; gelyk reetis boven, daar
ik van de Myten of Maaien in 't algemeen gefproken hebbe, gezegd is.
Wyders vertoont zich de koleur, aan de tegenwoordig belchouwde Mytei],
vee! helderer, of meer hoogrood, dan aan de voorgaande Spinnen.
- De groote Simmamfche hreedlyvige WATERLUIS.
T i ! .
XXVI. Onder de Vlinders, tot hier toe in myne Natuurlyke Hillorie der Infeiten
befchreeven, welker aantal reets over de 130 beloopt, zyn 'et
ilechts vyf, die, door hunne byzondere grootte, by alle de overigen uitmunten.
De aerile onder dezeiven is de fchoone, groote Vlinder, die zyn oorfprong
heeft uit de groene Venkel-Rups, (zie het Eerile Deel, Tab. I. van de
tweede ClalTe der Dag-Vlinders;) de tweede komt uit de groote Staartraps,
die op de Winde aaft, (zie het Eerile Deel Tab. VII. van de Eerile ClalTe
der Nacht-Vlinders;) de derde is de Doodkops-VIinder, (zie het Derde
Dee!
CJMIX A Q iL4ricuySuRmjMiMSis.
l i - ,