L I
. R
i ! •I' ílt'i
MMl
h ) s!
. ' i
198 V E R V O L G VAN DE BÉSCHRYVING
XXXVII Vlinder wordt veel zeldzaamer gevonden, dan de overigen, en
^»'echter heb.be ik niet alleen dcszelfs Rnps ontdekt, raaar ook deze in ecne
Pop veranderd gezien. Doch de anderen, inzonderheid dezen tegenwoordigen,
hebbe ik nog nooic ter veranderinge kennen brengen, fchoon ze veel gemeener
zyn. Hierom zou ik hykans ondcrñellen, dat alie deze Vlinders eenerleien oorfprong
hadden; dac is, dat ze alie ule eenerleie Rupfen voorckwamen, en
niec zo zeer uic verfcheiden foorcen beflonden, ais wel van verfchillende verán-
.deriiígen waren.
Tg. 3. Doch hat ons, .onzen Vlinder, in de 3de Fig. afgebeeld, die, ten opzichte
dezer verichillcnde veranderingen, één der gemeenfíen is, eens wat naauwkeurigcr
befchouwen. De grondverwe der bovenvlakte zyner vier vleugelen is
memgmaal van een nog ichooner blaaiiw, dan dezelve hier voorkomt,- en
hcefc veeltyds zo glansryk eene fchiccering, dat hec onmoogelyk zy zulk ecti
fchoon blaauw te vinden, of na te bootzen; by anderen vak deze blaaiiwe
kolcur meer in 'c violetvervvige. De voorñe rand van den bovcnvleugel, bencvens
de nnd van alie vier de vleiigelen-, is zeer cierlyk met een witten
zoom omgeeven; in welken de blaanwe grond zieh in 't donkere verlieit; dat
den Vlindcr derhalve nog fraaier maakr. Doch het voorlyf, zo wel ais het
ach-
•ïùlke verwiíTelingcn, die eencrlcie íbort uitmaakcn, en uit cénerlcic Rupfen öntlhan; al«
wel, voor zo veele daadlyk van elkander verfchilleode foorten, die tot lekerc hoofd-foort
.betrekkelyk gemaakt, eo niet anders, dan onder ,geordende, of by-foorten, gcrekend koa»
nen worden.
Dus zyn 'er, by voorbeeld, -verfcheiden witte Vlinders, van welken mcn, door genoegaaame
ondervinding, weet, en 't geen ik in myne Byvoegze/en nog klaarder zal bewyzen,
dat derelven gcen enkele vcrwiffelingen van eenerleie foort, maar veel mecr verfcheiden
foorten xyn. ündertuiTchcn hebbe ik , bcnevens eenigc gocdc Vricnden , zo veel opgemeikt,
dat. onder de m-eelte foorten deier blaauwe Vlinders> de Mannetjes Jiet mceile blaauw
vertoonenj en dat de "Wyfjes vcelal met cen zwartbruincn grond, op de boveniyde der
vleugelen, voorzien zyn. Zekcr opmerkzaam Licfhcbbcr uit Frankfort hecft my, al in 't
jaar 1761., v^rzekerd, dat het zo veelvuldig vlicgcnde, cn op Tab. XXXVII afgebeelde,
blaauwe Vlindertje i^t cen Schild - Rups j e voorikomt. De bcrocmde irts, Dr. Nicolam
U^e i ¡¡mantel-, anders ¿"címVír genaa-md, bcrichtte niy, cp den November 1762.1111
Er¡urth, dat hy in den Zcmer van dat jaar zo gclitkkig gewccft was, van het Wyf;c cn
't Maniictjc van den helder blaauwen Blaauwlingi in Jiöjefs derde Deel, XXXVIL
'fig. 3 cn 4. afgcbceld, ettelyke reizen gcpaard te ontmoeten. Doch hy bcklaagde zieh teffeos.
•dat hy 't Wyf)c nict leevendig inagtig had können worden; cm uit dcszelfs Eieren hec
ranke RiTpsje te bekocien, dat zyne fpyze aan Slce-doornbladeren z<iu vinden. Reets m de
mannd Mai , pn voorts den gantfchen Zomer door, hebbe ik dien blaauwen Vlinder zien
vhcgen. Byaldien ik het Riipsje van denzclven al niet magdg worde, zal ik cochians hec
W y f j e , 't welk niet zo veel bhauws vertoont, maar met een breeden zwartbruinen vieugeliand
voorzicn is, waariu verfcheiden vuurkoleurige vlakken ilaan, benev«os de kleiaew
lof^xt, in m^ne Bjvce^zelen, no¿ a^ebeeld onder 't oo¿ brennen.
K l e e m a n w .
Ü E R II U P S E N EN V L 1 N D K n S. m
achterlyf, is aan dezcîi Vlinder van eene nog helderer bhauwe koleur, ckTar.
fchynt naar \ midden, van buicen, in 'c zwartachtige te verdwynen. xxkVLL
De Ondervlakte der vleiigclen heeft aan dezen Vlinder eene ganrfch andere
grondverwe,. en nien ziet in dezelve verfcheiden cieraaden, Wc^lken zo verfchillend
zyn, dat men 'er tweeërleie foorten van Vlinders uit maaken zou;
indien wy niet veeleer gelooven wilden, dat 'er he: onderfcheid des geflachts
door aangetoond wierd. Onze Vlinder naamlyk in de Fig. heeft eene l-bruinachtig-graauwe grondverwe; en dezelve is , in de bovenvleugelen, f'S- 4-
met eene rei van zwartachtige, wit oinzoomde flippen bezet. Oîîder dezen.
ftaat, byna midden in den vleugel, ook nog een zwart dwarsdreepje, dat insgelyks
wit omzoomd is,' doch in den ondervleugel beipeurt nien lueer diergel^
ke ftippen: daarenboven hebben deze vier vleugels eene heldere bezooming,
en vallen, naar den kant van 't lyf des Vlinders, eenigzins, zo als het lyf
zelve, in 't blaauwachcige. Maar in de 5<íe Fig. heeft de Vlinder, op zyne^^.
ondervlakte, niet alleen eene meer heldergraauwe grondverwe, maar wy zien
'er ook meer witte ringetjes in, inet een iets grooter zwart middelpunt; waar
onder die genen, welken aan den buitenilen rand, of Witten zoom, in eene
rei Haan, de anderen in grootte overtrefFen; cn by dezelven vertoonen zieh
ook, in den ondervleugel, verfcheiden oranje-geele vlakjes. Naar den kant
van 't lyf verdwynt de graauwe grond roede- meer en raeer iti *c helderbruine ;
welke koleur ook aan 't lyf, doch eenigzins in \ graauwe verdreeven, bcr
fpeurd wordt.
De goudhlinkenäe ^ of vuurrood [ehernerende V l i n d e r ^
van de tweede CiaJJe der DagvUnders.
Zo gemeen als de voorgaande Dagvlinder is, zo-zeldzaam ontmoet men in
tegendeel deze, met hem tot eene zelfde ClaíTe.behoovende, vuurverwi-'-e foort.
Dezelve wordr ook wel in den Zomer, enkel op de Weiden en met gras bewaíTen
piaatzen, gezien; maar e valt zt!er zeldzaam voor, en de Vlinder i?
dan veeltyijs niet zo Hoog vuurverwig. Deze foon toch heeft insgelyks haare
veranderinoen, nademaal zomraigen op de bovenviakte der vleugelen nu eene
breeder, dan eene fmaller zwarte bezooming hebben,- en andere ook daar en
boven nog met allerhande vlakken van geiyke koleur daarin bczet zyn.
By de Liefhebbers der Infeften is deze Vlinder in mecrdcr achiing, naar
maate dat 'er minder zwart in de Vleugelen gezien wordt, en uit dien hoofde
lieefi de Vlinder, in de /de Fig. afgebeeld, altyd den voorrang boven de r¡t
Èiiïiiii;
¡ f -
• y m i
ifii!!?-'