i4.iiitì
•• • Si
i 6 o VERVOLG VAN DE B E S C H RYVING
TAP blinkende hals-fchild loopt tiaar achtcren fpits toe, zonder dit 'er vsrfeachter
hetzelvc cen byzondcr afgedeelde fluithoek te befpcuren zy; gelyk ivv
aan de voorigen gezieu hebben. De geflootcn bovenvleugels hebben cene i«'
geelachtig-brume grondverwe; en zyn, bchalve de heldere Linien, die op
den rug ni een lioek te zamen loopen, met donker - bruine punten bezaaid
D e zes pootcn zyn helder-gcel; de acliterllen, of de Roeipooten, vindt meii
hier weder de langften, en 't meeft met hairen bezct. De voorifen, of dt
Vangpooten, zyn verder de allerkoriifen, en ook in maakzel onderfcheiden vaa
de Vangpooten der andere Waterluizen ; 't geen wy ftraks duidelyker zullai
zien.
S - IOIngevalle
de nu aangetoonde en befchreeven deeien nog ciet gcnoegzaam
leu. b. bewyzen, dat deze Luis van eene byzondere foort is, zo kàn 'er de Fig.mis.
Letter b. getekend, alwaar wy dezelve in eene vliegende geilalte zien, ora
volkomen van overtuigen. Ten opzichte der geöpende bovenvleugelen hebbe
ik iiiets byzonders te melden; en aan de dunne witachcige ondervleugelen is
ook niets merkwaardigs te bei'peuren; maar zo veei te meer onderfcheìd is'er
aan 't ontbloote achterlyf te zien. Het heeft eene fehoone vuur-roode, of
lioog-Oranje-geele koleur; en over 't midden loopt 'er een breede zwar;-
graauwe ftreep, van den hals af tot aan 't laatfte lid, dat helder geei is; en
ter plaatze, daar 't oranje-geele aan de zyden ophoudt, zyn de beide fcberpe
randen met zwarte ptinten befpikkeld. Voor 't overige bellaat dit acJiterlyf iiii
Zeven afdeelingen of inkervingcn, van welken de beide laatllen met hairtiei
t e z e t zyn.
S II.
Ltu. t. De Fìg. met Letter c. getekend, vertoont 6BS den kop dezer Waterluize,
zo als dÈzelve zieh door 't vergrootglas vertoont. Hier by nu koraen inzondcrheid
de beide vangpooten in aanmerking; van welken de rechter geiloocen,
en de linker geöpend is. Dezelven zyn, fchoon ze ook uit twee deeien beftaan,
zeer klein, zo dat ze met het bloote oog aan de Luis Letter a. byltans nie!
ontdekt können worden. Maar buiten dit is het opnierkclykfte aan dezelven,
dat men hun uiterfte klaciuw-decl aan den binnenkant met eene rei ilyve,
bniine hairen bezct vindt: het welk hen even zo bekwaam tot vangen niaakt,
als of ze takldge fcherptens Imdden, die zieh in de (Icuf van hnt dikke dee!
konden ieggen, gelyk dit by de voorige Waterluizen plaats heeft; en wy zien
daar uit, dat de Natuur haar oogmerk op meer dan cenerleie wyze kan bereiken.
De grondverwe dezer pootcn is, gelyk die van den kop, helder geel;
ter weder zyde vertoont zieh een gedeelte der donker - bruine oogcn; doch de
zuig-angel, die tuflchen de achterile ieden der beide vangpooten ligt, is zo
kott
B E R R U P S E N EN V L I N D E R S .
kort en teder, dat hy naauwlyks in 't oog valle.
i 6 c
T A B .
XXLXO
Eiiidelyk komen wy tot de hatile en zesde foort van Waterluizen, welke
in de Fig. Letter d. afgebeeld ftaat. Zy heeft met de voorbefchreevcn foort, Utt. d.
ten aanzien van maakzel en koleur, zo veci overeenkomlt, dat het my gantfch
niet verwondere, wanneer iemant, onkundig in de Eigenfehappen der Infcften,
dezelve voor eene der gemeide foorten houdt, en haar voor een jong van hun
aanziet. Ik zegge, onkundig in de Eigenfehappen der Infeften, om dat deze
Waterluis in die grootte reets haare volkomen vleugelen heeft; en bygevolg
voor geen jong, dat nog groeicn moet, gehouden kan worden. Ik hebbe toch
alrede eiders gezegd, en herhaale zulks nogmaals, roen vindt geen Infeft, dat,
eens zyne vleugcls hebbende, nog groeien zou: als 'er de vleugels z jn, is 't
ook volwaflen. Doch, als het tot dat flach van InfeSen behoort, die vleugels
krygen, en 'er dezelven nog aan ontbreeken, dan moet het nog groeien;
vermits de vleugels eerfl: na de laatfte verandering van huid verfchynen. Eene
Vlieg, hoe klein dezelve ook zy, zal nooit grooter worden, al wilde men
deztlve nog zo zorgvuldig koefteren en kweeken, of ten vlytigfte voeden. En
niet anders is 't met deze Luizen gelegen; zo dat de eigenile grootte, waarln
zy ons hier voorkomt, juifl: het kenmerk is, waarom ze voor eene byzondere
foort dient gehouden te worden. Uit flach van Waterluizen ontraoet ons by
meni'J-te in alle ftiillaande wateren; en gemerkt zy de overige kentekens der
Wateriuizen bezit, is 't ook waarfchynlyk, dat zy in alle haare Eigenfchappea
met dezelven overeenkomt. Ik hebbe al menigmaal eene nog kleiner foort,
dan deze is, in 't water gevonden; maar dewyl ik ze thans niet magtig ben,
lan & 'er de afbeelding niet van mededeelen.
De groene op de M A L OWE * mzende R U P S , met zeven paar
fcbuinfe, geelachtig-zvitto ftreepen, een rechten zyde-ßreep, en
rpits toeloopenden Kop; henevens haare verandering in een
V L I N D E R ; hehoorende tot de eerße Clajfe der Nachtvünders.
By 't onderzoeken der Infeften, waar aan ik een groot gedeelte mynesT.^i.,
levens beilced hebbe, ben ik altoos even begeerig geweeil, om'erzoXXX.
vec-
1 Ceie foort - an Rupfen wordt niet alleen mn ie Malum, mjar medi, gelyk fen Vricnd
van icn Hffir RSTf'/ liein tericht heeft, (lie de volgcnde J. 7.) op de migtbarntn g c
vondeni ook hebbe ik tdf die Rups daar op ontdekt, haar nict dcsielfs bladcren gemcd,
«n ter verandcringe gebragt. KLELMAW«
zde Lied, iße, Smk, X
fl Iiis iE ti
Ii:!'!? !!.