V E R V O L G VAN -DE B E S CHR Y V I N G
In XVI i^® ftaande Spjegelvkkken weinig of niets meer zien könne '
Voor zo veel ik verder waargenomen liebbe, is zy zeer langkzaani in 't kniipen' '
en. verlaat iaar, voedzd niet ligt;, waartegen haare verteering van 't zelv'e zen ' •
fpoedigyoorigaat. De. Heer D E R E A U M U R Jieeft lom, I. Mem. UI.p. 1 2 4 aanm,'
merkt, dat 'er Rupfengevonden worden, die, op" eenen dagi tweemaal zo vccl 1
«eten, als ze iwaar zyti, waar door ze dan 00k ten fpoediglle groeien. En il I
•ftelle vaft, dat onze Oleander - Rups mede die Eigenfehap heefti want ik moe«
dezelvea meer dan eenraaal daags frilche bladeren geeven; en ik zou, indieiil "
ik myne drie Rupfen, welken ik te gelyk opkweekte, langen tyd had moeten •
fpyzigen, wel een gamfchen Oleander-boom noodig gehad hebben. Te meer
daar my niet bekend was, of ze ook bladeren van andere gevvaifen zoudeil
j D' ''' hebbe ein te twyffelen; naderaaal alle
de Rupfen,van deze foort, weiten men in 't voorgaande jaar taraelyk veel
by on^ ontdekte, op geene andere gewalfen, dan op Oleander - boomen, givonden,
^in met dej^elfs bladeren gevoed wierden. Vermits m ifene-enkek
dezer Rupfen dagelyks zo - veel voedzel noodig heeft, zouden de Liefliebbeti
van Tuinen wel voor dezelven mögen vreezen,- doordien de Oleander-boomen
die onze,Turnen vercieren, in lang zo groot niet zyn, als ze in andere Landen
worden; :daar ze oorfproBgkolyk groeien- Even daarom, dewyl het buiteiilandfche
(Jewalfen • zyn, zo können Gofc de Rupfen, die 'er-op aazen, kj
ons njet zo ligt voortkomen; nademaal geen Tuinman de moeite neemen zsl,
om met.M, ,veel vlyts, als hy aan de kweeking der boomen befleedt,~-col
voor de Rupfen ,te. zorgen: en dit niet gefchiedende, können zy, als Buitenlaniers
zynde, hy ons zo, weinig voortteelen, als de Zy-Wormen; wellieii
men echter met veel moeite, hoewel met geen zonderlingen voortgans;, io
«ns Duitfchland, zoekt aan te kweeken.
M -
Dat de Rupfen, by de aanflaande Verandering van hnid, ook van kolem
veranderen, is eene bekende zaak; waar over ik, in 't Eerfie detl mymt
HiporkJer InfeHen, dikwyls gelegenheid gehad hebbe te fpreeken. Desniei
tegenftaande llond ik nochtans niet - weinig verbaafd, toen ik,- op den !/
Jiugußus myne Rupfen befchouwende, de eerile dermaate veranderd vood,
dat ik ze naauwlyks meer . kende; en na dat myne verbaafdiieid-eenigzins tedaard
was, verheugde ik my grootlyks, dat ik haar terffond, na- dat ze imtoegezonden
was, in haare toen natuurlykc gellalte afgemaald had, Naderhaiii
nam ik ook diergelyk eene Verandering aan de beide overigen waar; des ¡1
befluite, dat men zulks voor eene byzondcre Eigenfehap dezer Rupfen te
houden heeft. Dit zo zynde, hebbe ik het der moeite waardig geacht, ome
Rups, ook In de veranderde gedaante, mynen Leezeren onder 't oog te
mz- 3. brengen: men ziel: ze aidus in de 3=1= Fig. en wy zullen haar in die gedaante
£ens wai nader befchouwen. De voorheenen bleek-groene Kop is nu zmrt,
D i u R U P S E N e n - V L I N D E R S . 8 7 -
sn de Hals heeft eene fchildvormige vlak van gelyke koleur. De beide Spie-TAB. xv..
gelvlakken hebben thans geen wit middelpunt meer; en zyn gantfch donkerbiaauw;
ook ziet men haare zwarce bezoomiiig iets breedcr. De grondverwe
der drie eerfie ringen is oranje-geel; en de laatfte heeft, . benevens de Nafchuivers,
dezelfde koleur. De bovenvlakte van den Rüg vertoonc zieh, tot
aan de twee Witte zydalireepen-, gantfch dof en donker; en van ondercn
loopt "er, längs die ilreepen, een zwane flreep; zo dat de veelvuldige
daar onder en boven ftaande wicte punten nu nog wel zo onderfcheiden in 'c
oog rallen. -De ovcrige ondervlakte -lieeft, gelyk de-8 llompe Buikpoötens eene
olicr-bruinachtige Vk-efch-koleur; en het cierlyk biaaiiwe der zes klaauwpoolen,
is im eenigzins bleeker; doch de llaarcfpits heeft geen verandering onderöan.
.5. .7.
Wajineer myne Rupfen in. dit veranderd gewaad een dag door^-ebrao-t had^
den, wierden 2y» omtrenc- den iivondj zeer onrullig, en zocliccn eindclyk iii
het grbote, en half met aardf? gevulde Glas, waarin ik ze bewaard en gevoed
had, oader de overgebleeven bladeren van haar voedzel, een hoek; waarin ze
zonder verder, gelyk andere Rupfen, in de aarde te wroeten, bleeven liggen. Zy
waren echter niet lang in ftilte; maar gingen aan 't werk, om eene bekwaame
wconmg te vervaardigen. Alle de grove deelen, uits aarde en geknaaHwde bladei
ren beftaande, die onder Ijen-lagen, fchoovenze ter zvden; en bragten anderen
TOt verder afgelegen, nader by. De mond diende-haar als toi:-handeM; en
door middel van denzelven •rcljikten-^5y--haare'-,bouw[lofren in göede'orde ori
elkander; voorts moeft de draad, ,dieii -zy ter dikte van een Paarde hair uic
zieh voortbragtenj tot de t' zamentinding der bouwftoffen ftrekken; waar door
haar verblyf wel dra J tamelyk verzekerd - was. Doch Zy voltooiden he'zclve
met zo fpoedig, als ik in 't begin dacht, toen zy zieh reets voor myn sezicht
verborgen hadden. Want des anderen daags het glazen verblyf, waarin ze wa-"
ra, belchouwende, bevond ik, dat twee derzelven zieh van den rand van 't
was in dier voege tot een Zy-muur-bediend hadden, dat het een gedeelte
mater woomnge uitmaakte. Hier door ontdekte ik, dat ze nog geduurie met
0™ zeltden yver aan 't bouwen van haare.wooning bezig waren, als ik ze
te vooren gezien had; en deze arbeid duurde ook nog tot aan den fchenieravond
; wanneer zy evenwel meerendeels gedaan hadden. Maar fchoon deze
Ken kroopen, was 'er echter aan de bovenvlakte
C l i ^ S ' " ® ^ verandering of verhooging te befpouren: want de onder
rn . f gefchooven hebbende, kreegen zy riiimte genoeg
hw ontllond "' " k e l y k e oneffenheid boven
s. S..