" i :
fS4 V E R V O L G VAN DE BESCI IRYVING
T^s, de zyden in 'c ieele vak. xxvii ^
ik hebbe in de eei-ftc der bcfcliryvinge vnn Tak XXII. gczecjd, dat de
Luizen van andere inletiten, inzonderheid van de Kevins, mcc welken zy veel
overeenkomft hebben, voomaamlyk door den Sceek^uiger onderJchciden zyn;
derhalve diene ik in dezen iecs te melden van den genen, waannede on:i
tegenwoordige Waterliiis voorzien is. VVant by 'c belchouvvcn van de Lais
ziet men denzelven iÌL;tIyk over 't hoofd; gemerkt hy niet, zo als by andere
boven befchreeveu Waterluisen, eenigzins van den kop af flaat, maar tuflctcn
de beide voorpooten, kort aan 't ¡yf, of aan 't borllftiik zie, omtnait za als
by de Cicadsn. Om na dien Steekzuiger, of Zuig-Angel, des te klaarer ondiT
't oog te brengen, hebbe ik den gantiehen Kop van 't borillluk afjjizonderd,
fig IO, jj^ (^e jQtie Fig. by vergrooting afgebeeld. De Letters gg. vertoonen de
L^i^-SS ^^yee roodbrnine oogen, en tuilchen dezelven ziet men bet geelachdg voor-
Leit.bh hoofd, dat naar beneden grocn is. Onder de beide oogen Iteeken by hb. twee
körte Sprietjes uit; beftaande in drie kleine Leden, van welken het dtkde, of
naalle aan den Kop zittcnde bruinachtig, doch het middelile, benevens het
laatrte en kleinlle, geel is. Byaldien men den kop zonder vergrooting befchouwt,
zal men zeer weinig, of niets, van de Sprietjes zien. Deze kop loopt naar
beneden fpits toe, en is ook aldaar met cenige hairtjes bezet. Aan deszelfs
einde ziet men de tamelyk uitgedyde en aan \ uiterile met een Ipits kolfje
Leu. k. begaafde Scheede van den Steekzuiger k; waarin de Lancetvormige Angel zi[,
Lett. i. die met Letter i. getekend llaat, en hier een weinig nitfteekt. OndertuDchcn
is dit het werktuig, waarmede de Luis in haaren geroofden buit boort, en
dien door behulp van de fcheede uitzuigt. Deze Angel dient der Luize niet
enkel tot een middel om voedzei te krygen, maar ook om zieh te verweereii;
waar omtrent SWAMMF.RDAM in zyne BibL Nat. pag. 217. meldt, dat zy 'er
zeer gevoelig mede fìeeken kan, en dat hy her zelve, hoewel zonder
kwaad gevolg, ondervonden heeft.
Onze Waterluis is gewoon, in 't water, op den rag liggende, op haaren
buit te loeren; en wanneer eene kleine Mugge, ook drie duim verre van haar
a f , op het water valt, weet zy dezelve met ,eene onbegrypelyke fnelheid te
betrappen en te vangen; waai-toe zy zieh, als reets gezegd is, van de beide
vooi-pooten bedient, terwyl ze de twee vollende gebruikt om haaren roof vaft
te houden. De iide Fig. vertoont een dier voorpooten by vergrooiing; Let-
Lcit.b. ter b. is de dikke bovenfchenkel, waar aan nog een gedeelte van 't iyf, »
als dezelve haare inleding heeft, vaft zit; zy fchynt aan den b?neden raaa
eene verdiepte goot of fleuf te hebben. Hier aan volgt het langte en dünner
decl
DER R U P S E N EN V L INDE R S . ISS
f , dat van onderen met vyf ftyve hairfpitzen, bezet is. Het verder korterT«. •
f A heeft twee zulke fpitzen, en aan 't laatfte en kleinlle deeU. z.t,
t l e r p o o t , een der klaauwfpiizen f . Zo men gelieft na te pan t geen wy^,,,,
„n de Vanepooten der reets befehreeven Waterluizen gezegd hebben, zal men,. c„f.
kipeiiren, dat ook deze poot zodanig gelteld is, als 'er tot het vangen van
andere Infeüen vereifcht wordt.
Wanneer znlk eene Waterluis zieh een tydiang op deze of gcne plaats op-
•ehouden heeft, zonder buit gemaakt te hebben, dan begeeft zy zieh naar
L anderen oord, en loert aldaar, met dezelfde oplettendkeid, op haaren
roof. Doch befpeurt zy eenig vyandlyk gevaar, dat ze ligtlyk ontdekt, dewy!
ze zeer fcherp door 't water zien kan, zo inelt zy inderyl naar den bodem
des waters; en om 'er «en tydiang te können blyven, houdt ze zieh aan t een
of ander lichaam vaft, om niet door 't water naar boven gedreeven te worden.
OndertufTehen zal men altoos, wanneer zy dezer wyze het vyandlyk gevaar
ontwvkt, aan 't einde van het met hairtjes bezette achterlyf, een helder iuchtbkasie
zien, dat een zilverachtigen glans heeft. Dit blaasje is haar van d.enft
niet alleen om onder 't watcr Uicht te hebben; maar ook, om door mictdel
van 't zelve, weder in de hoogte te komen: want geen gevaar aan de oppervlükte
des waters meer duchtende, zo verlaat ze het lichaam, waar aan zy
zkh vatlgehouden heeft, en fehlet als dan, zonder eenige beweeginge, weder
in de hoogte. Haare lange roeipooten ftrekken haar ook tot een hulpmiddd,
om zieh te reinigen, nademaal zy zieh, van den kop af, tot aan de achtele
fpit«, met dezelven fchoon kan maaken. Als men haar op het Land m tiet
droo^e brengt, zoekt zy, door middel dezer pooten, weder m haar LIemenc
te komen; en maakr, dewyl haar het kruipen bezwaarlyk valt, allerhande
zeldzaame fprongen; waar door ze nu op zyde, dan op den buik, en dan op
den rüg komt te Valien. Wanneer deze Luis, in 't "Water zynde, van woonplaats
veranderen, en een ander verblyf verkiezen wil, zo verlaat zy t water;
klautert aan eenig lichaam in de hoogte op; fpreidt haare vleugels uu, en
zweeft met eene groote fnelheid door de Lucht.
De breedlyvige, zwart-hruine WATERLUIS, met het_ geelhezoom'äe
achterlyf, benevens derzelver vonrtplanting.
D
I.
at dezeop Tab. XX'VIII. afgebeelde Waterluis eene andere, en teffinsTA«.
eene onderfclieiden foort van de voorgaanden is, kan in den eerllen'^^""-
V s cr
J.iit;;.
III.;;.
rill:
I i