L A I . 'I.'IIIIFII'
I Ü L I I
14S VE R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
S. 3-
Tili. Betreffende de andere deeleii dezer Waterluize llaat het volgende voornaam-
XXVI, lyk in acht te neemen. De overige pooten hefaben drie hoofd-gewrichten; ze
zyn uit hoofde hunner platheid zeer bekwaam tot roeien ; en men vindt ze
daar benevens 00k ten dien einde met hairen begroeid. Aan 't uiterlle einde
hebben zy een tvveevoudigen klaaiiw, welken de Luis zodanig te zamen trekken
kan, dat ze maar enkelvoudig fchyne. De Oogen dezer foortc zyn derniaate
groot, dat ze meer dan twce derde deeien van den Kop uitmaaken.
De fcheede van den Steekzuiger zit voor aan den kop; en is aan den bodem
tamelyk dik, maar loopt naar vooren zeer Ipits toe. Wat verder de koleui'
dezer Waterluize aangaat; dezelve is aan 't voorlyf, benevens de pooten en
breede bovenvleugelen, lielder-en donker-bruin gevlakt; doch de buitcniie
rand dezer bovenvleugelen heeft nog eene byzondere, breede, donker-bruine
vlak, en eene doorzichtige bleeke bezooming, van eene geelachtig-bruine
koleur. De beide breede ondervleugels zyn daar en tegen zeer dun, graauwachtig,
of dof-doorzichtig, en met ettelyke bruine äderen doortoogen. Inde
säe Fig.-, waar in de Waterluis met geflooten Vleugelen vertoond wordt,
ziet men ook het kenteken aller gevleugelde Luizen zeer duidelyk; ik nieenë
het fchuinlche Kruis; dat de over clkander liggende bovenvleugels, door hunnen
omtrek, uitmaaken.
Dat deze Waterluis, even als de onzen, van andere Infeften en Sehepzeteo
leeft, is buiten twyfFel,- haare Vangpooten en Steekzuiger geeven zulks ßenoegzaam
te kennen; en MejuHrouw MERIAN , die dezelve op haare SFIÜE Tai.
afgebeeld heeft, fchynt zulks door haare Figuur te willen aanduiden; hocwel
zy 'er in de befchryving niets van melde. Zy verbeeldt naamlyk op hsa«
Plaat een Bloemftengel, dien zy in ftaande wateren gevonden heeft, en^ eene
Elle lang was, enz. Deswegens zegt zy," ¿«i xe ook in die IVateren Dienjcs
waargenomen had, welken van de InvMoners Water - Scorpioenen gememl
viierden. Op den 10 Mai had zy 'er eenigen van verzameld\ en den li,
dier Maand viaren 'er reeis gevleugelde Diertjes uit dezelven voortgekomer,
welken zy vliegende hmen aan de Plant verbeeldt. Dit is alles, wat ze van
onze Waterluis bybrengt, en de Diertjes, waar uit zy dezelven »erkreeg, van
welken zy 'er insgelyks een afgebeeld vertoont, zyn niets anders geweell, dan
jonge en nog ongevleugelde Waterluizen. In 't Water, waarin zy 'er een afgebeeld
heeft, bevindt zieh ook een Kikvorfch; van welk gedierte zy'er, op
dien tyd, volgens haar zeggen, verfeheiden heeft waargenomen. Deze Kikvorfch
had, zegt ze, twee ooren aan den kop; welken toch niets anders
znllen weezen, dan de twee blaazen, die verfeheiden Vorfehen maaken, waniieer
ze brikkwakkwakken willen. Deszelfs koleur is groen m bruin gefchakeerd;
en
ClMF.X AQIZ4 ric V S .
iSnjjpI.
ff^ j -
Tüh.XXVII.
ÉÎ
.