Tab. §• 5-
XUX.
De Pop is meerendeeis bruin-rood, en het achtereinde heeft zodanig een
ilaartpunt niet, als we aan de andere Poppen beipeurd hebben. Niettegen-
flaande dit Spinzel, waarin ze beilooten is , tamelyk dun z y , zo blyft ze echter
den gantfchen Winter door onder de Sneeuw liggen; en in de maand ^aiey
des volgenden jaars komt ’er eerft een byzonder iraaie IN acht - Vlinder uit
yoort, die met koilbaare roode koleuren pronkt.
§. (S.
Wanneer ik dezen Vlinder voor de eerftemaal ontdekte, geraakte ik , ter
oorzaake van zyne fchoone roode koleur, terftond op die gedachten, dat hy
ook by zyne zuivering een diergelyk rood fap zou laaten vallen; maar het was,
gelyk by alle Nacht-Vlinders,, bruin ; -en ik hebbe tot heden nog geen eenen
Nacht-Vlinder aangetroffen, die zulk een bloed-rood zuiverings - fap Iietval-
len, gelyk alle Dag-Vlinders doorgaans gewoon zyn*.
. §• 7-
Deze zo fraaie Vlinder verdient ongetwyffeld wel, dat wy hem nog een§
F i g . y. wat naauwkeuriger befchouwen. De '5 “e Fig. laat ons denzelven in eene vlie-
gende geftalte, en dus ook zyne Vleugelen in hunnen volkomen omtrek, zien;
De grondverwe der Bovenvleugelen is donker - graauw, echter in diervoege,
dat ze eenigzins in ’t bruine valle. Kort aan den voorften rand ziet men, van
het lid af tot byna aan den uiterften hoek, een fchoonen hoog - Carmyn - roo-
den itreep, die met eene vöorwaarts omgeboogen kromte eiridigt. De ächter-
rand des Vleugels is met een ipits töeloopenden itreep voorzien, die eene ge-
lyke prächtige koleur heeft, en aan- den. buitenrand ziet men insgelyks twee
Carmyn - roode vlakken. Die zelfde fchoone koleur verciert ook de gantfche
bovenvlakte der Ondervleugelen: want .alles aan dezelven, hunnen bultenften
donker - graauwen zoom uitgenomen, is Carmyn-rood, doch iets bleeker dan
in de Bovenvleugelen.
i 8.
Voor ’t overige itaat hier nog aan te merken, dat de 5 de Fig. de'af beelding
van ’t Wyfje is , ’t welke door het dikke Achterlyf van ’t Mannetje önderfchei*
den kan worden; hoewel het ons hier wat dünner voorkome, doordien de Onder
* Dat niet alle Nacht-Vlinders een bruin, en ook niet alle Dag-Vlinders een rood fap ter
zuiveringe van zieh geeven, wanneer ze uit het Poppevlies te voorfchyn komen; en dat
gevolglyk de koleur van zodanige Tappen tot geen gewis Iienteken ter onderfebeidinge
eener Claife kan dienen; zuiks hebbe ik re e ts ,in ’t Voorbericht der verfcheiden ClaiTen,
aangeme rkt . K l e e m a n n ,
dervleugels ’er wederzyds iets van bedekken. Het gantfche ly f des Vlinders is Tab. „
zwart; doch naar maate dat ’er het licht op valle,heit het Voorlyf retsmeer, xlix,
dan het Achterlyf, na ’t blaauwachtige.^ De Kop is ook zwart, en de Spne-
ten, die aan beide de geflachten eenerlei zyn * , hebben die zelfde koleur.
§. 9- ; '
In de 6 de Fig. zien wy het Mannetje met geflooten Vleugelen, en wel z o , Fig. (T..
gelyk het gemeenlyk altoos dezelven in ’t zitten draagt; waar by men dan van
de Ondervleugelen niets te zien kan krygen. De Pooten, die in deze Fig. me-
de in ’t 00g vallen, zyn alle zes zwart, en dewyl ze niet, zo als by andere
Vlinders, met lang vederftof begroeid zyn , komen ze ons wat leeniger voor
dan anders." De Zuiger van dezen fchoonen Vlinder, waar mede hy zynvoed-
zel uit de Bloemen trekt, is tamelyk lang, doch zyn leven kort. Want na
dat hy gepaard, en het Wyfje de Eieren aan ’t bovengemelde krüid gelegd.
heeft, is ook zyn einde aldaar.
De blinkende, bleek-groene en ranke E i i c e n - R u p s , ,
met geele ftreepen, henevens haare verandering
tot in een V l i n j j e r . ‘ ,
. §. 1-.
De Eikenboom, die zo nuttig voor_den Menfchis, geeft ook, volgens het Tab. L ;
bericht van eenige Natuurkundigen, den kofl: en ’t onderhoud aan meer
dan twee honderd foorten van Infbäen. Onder dezen is ook de Rups te reke-
nen , welke ik thans voorneeme te befchryven. Zy is naamlyk in de maand Ju-
ly op de groene bladeren van dezen Boom gevonden,en ik hebbe haar ook met
dezelven tot den volwaffen fiaat opgekweekt. Doch hoe zy in haare eerfte
jengd van koleur en geftalte is , kan ik tot heden nog niet zeggen, vermits ik
’er npg maar twee gezien hebbe; en deze hadden haare volkomen grootte al
bereikt. Vermits nu reets van zo veele Rupfen bekend is, dat ze haarenoor-
fprong uit het Ei hebben, verfcheiden maalen vervellen , en voor ’t overige
de onze, gelyk anderen, veranaerd is ; zo kan ik niet denken, dat iemand aan
haa-
♦ Einerlei zjn , dat i s , gelyk uit de gemelde Figuiif|ti g ea en kan worden, zonder Veder-
vezelen. Ik merke dit hier byzotiderlyk aan ^ om den Leezer h y deze gelegenheid te her-
. inneren, dat als de Heer Röfil zieh op eene dergetyke wyze uitdrukt, pag. .379-.V 6 , raakende
den Vlinder dp Tab. XXXVII. afgebeelalr zu<ks tnet-jOpzicht tot dien Vlinder eeni-
germaate eene niisvatting zy : nademaal ik bevonden hebbe, dat die ManTyke Vlinder geen
dünne voeihoorr.en zoniler •.•edervezeien heeft, gelyk het Wyfje,maar dat dezelven inte*
gendeel met zwaare vedervezefen begriiäid z y n ., Kleemahh. ,
G g § 3