Tab, ■ moeiden arbeid, eens te vinden, verfcheiden jaaren vergeeflche moeite gedaaij
XiX.; had. Ze bereikte reets haar volkomen wasdom, en bevond zieh bygevolg in
den hoogflen trap haarer fchoonheid. De groote begeerte, die ik h a d l i e t
my geen tyd tot overleg, zo dat het zien en toetailen ten zelven tyde gefchied-
de: maar zo fpoedig als ik ’er naar gegreepen had, zo fnel trok ik ook ntyne
hand weder te rugge; nademaal de Kups, na dat ik ze naauwiyks aangeraakt
:had, zieh niet alleen in een gramfteurig poRuur ffcelde, maar ook terilond met
haar lang geweer van achteren voor den dag. kwam , waar door, als wel te
denken is , myne Routmoedigheid ten grooten deele verminderde. Want ik
kon niet weeten , o f die lange wapenen , waar mede de Rups my dreigde, niet
zo gevaarlyk waren als de angels van Byen o f Wespen; o f dat ze ten minfle
iets vergiftigs in zieh hadden, waar van ik liefil aan myne eigen huid deproef
niet wilde neemen. Derhalve ging ik- voorts behoedzaamer te werk, en meen-
de de Rups van vooren by den kop te vatten;. maar zykon my hier, door mid-
del van eene zamenbuiging haares lichaams, al zo goed ijereiken, en verweer-
de zieh ook werkelyk ten uiterilen ; zo- dat ik haar op geenerleie wyze aan ’t
ly f konde komen. Gelyk men nu doorga'ans, eene zaäk wel overleggende ,
eindelyk den beiten ihval krygt , zo ging het my ook in die omitandigheden.-Ik
n am m ynM e s, fneed het takje, waar op de Rups-zat, a f, leihet zelve met
de Rups in de Doos j die ik by my had, en ging geheel verheugd naar huis.
Maar , helaas! myne vreugde was van körten duur; vermits ik op den derden
dag uit myn In feil een tamelyk getal Muggen - Maden, als eene onbedrieglyke
voorbode van den fchielyk volgenden dood der Rupfe, zag kruipen. Ondertus-
fchen was ik evenwel met gemelde Rups, fchoon ik haar maar weinig tyds be-
zeten hadde, zo bekend geworden, dat ik, zonder vreeze voor eenigkwaad,
dezelve met de bloote hand durfde aantaften; gemerkt ik , na een naauwkeurig
onderzoek van haar geweer, daar ik aanvangkelyk voor vreesde,wel haaRont-
dekte, dat zy het zelve meer gebruikte ter verfchrikkinge, dan ter befchadigin-
ge haarer vyanden. Al wat de dood my rra voor ditmaal ontroofd had, heeft
een gunitig lot my, kort daar na, dubbel vergolden. Want ik vond vervot-
gens twee diergelyke Rupfen te gelyk, waar mede ik gelukkiger was dan met
de eerfie ; en welken ik , naar wenfeh, ter volkomen veranderinge bragt. In
•t vervolg van tyd ben ik nog veelen derzelven van onderfebeiden ouderdom en
grootte magtig geworden; waar onder ’er zieh eenige bevonden, die nog eerft
kort te vooren uit het Ei gekomen waren;; aan welken ik ook de nattiurlyke
Veranderingen door haar gantfehe leeven het beite waarneemen konde; gelyk
de genegen tee ze r uit het vervolg dezer ßefchryvinge zal befpeuren.
§• 5*
Fig. i. ’ In grootte zyn de beide, in de i fle en 2£'‘‘ Fig. onzer Tab. afgebeelde Rup-
Ta 2. Jen, de kleinlten geweeit, die ik gevonden hebbe: echter weete ik, dat ze
0 nog kleiner uit het Ei komen. In ’t eeril zyn ze gantfeh zwart; maar ze worden
van tyd tot tyd helderer van koleur, tot dat ze eindelyk, voor "haare eer-
• ft©
O
fte v e r v e liin g , flechts geheelbruin zyn , gelyk in de M t B B m Fig. -te z ien T « .
* j\ja ¿Q aflegging van de eerile huid verdwynt de donkere koleur terltond, XIX»
b e h a l v e ^en eenige itreep, d ie ’er overblyft, en waar van ik naderhandfpree-
H zal. Doch voor dat ik de veranderingen breedvoeriger beichryve, zal ik
eerit körtlyk gewag maaken van ’t geen de uiterlyke gedaante der Rupfe be-
treft • en dezelve befchouwen, zonder haare grootte of ouderdom daar by m
aanmerking te neemen; dewyl zeSvan haare geboorte af tot- aan haaren laat-,
Ren ouderdom, alleen in e'ene byzonderheid verändert, waar aan ik tenlaat-
^ D e l^ fo o r t van Rupfen is van allen, die ik tot nog toe kenne, vooreeril
daar d o o r onderfcheiden, dat "ze geene Achterpooten o f Nafchuivers heeft*,
en ten anderen, dat z e , .in plaats van dezelven, met een paar lange en Ryve
Staartfpitzen voorzien i s ; die van binnen hol, .en zo veel als de fcheeden zyn ,
waar in de R ups haare Wapenen, tot dat ze die gebruiken w il, verborgen houdt.
Deze Staartfpitzen of Scheeden zyn van buiten rondsom teder ingekorven, of
met kleine takjes begroeid. Hunne lengte beioopt ongeveer het derde deel van
een duim. B.y deze.gelegenheid zal ik nu dat Schrik-.geweer der Rupfe , en
haare beh'endigheid, in zieh daar mede tegen haare vyanden te, verdeedigen ,
waar van ik hier voorens in ’t voorby gaan gewag gemaakt hebbe, wat onder-
fcheidenlyker befchryven; ten welken einde de 4 de en 6$, Fig. onzer Tab. be-Eg. 4.
fchouwd können worden. In deze.beide genoemde Figuuren vertoont zieh de en °-
Rups in de gedaante, waar in'dezelve voorkomt, als ze vergramd is en zieh
te weer Reit. Zy fleekt het gantfehe Voorlyf met de fpitze Pooten om hoog,
zo dat het geheele lichaam bygevolg op de 4 paar Rompe Buikpooten ruRe.
Het Achterlyf flaat ze gekromd in de hoogte, en Reekt een paar lange roozen-
koleurige draaden, in eene rechte linie , uit de voornoemde Staartfpitzen of
Scheeden. Doch zy laat ’er-dezelven niet lang buiten; maar trektze, na dat
ze die binnenwaarts in eene Slakken - linie te zamen geboogen heeft, al fidde-
rende weder in de Scheeden te rüg. Zy buigt het hoofd naar dien kant daar
ze aangeraakt wordt , of daar ze ontdekt dat haar iets nadert. OndertufTchen
hebbe ik befpeurd , dat deze Rups in haare jeugd en middelbaaren ouderdom
veel fpoediger en meermaal met haar geweer uit de fcheede voor den dag
kamt i
* Deze foort van Rupfen is echter de. eesigile n ie t , waar aan de Nafchui|ers‘ ontbreeken ,
, warn daar zyn ’er meer. T o t hier toe zyn my driel'i-jeie foorten bekinivfgewoiden ,. die
de Naidfiuivers v o f Achter - pooten, milfen, en in derzelver plaats, o f maar eene kleine
ftaartfpits, o f wel geene hebben. Van die. welken (le cb ti.lC d'kie in e ilaartfpits heb|;|n ,
zyn. my twee kleine foorten bek'end , wejker grondverwe bruinachtig is; en van dezen
hebbe ik reets in-myne Bymegzzlen tot de IVatuurlyke Hißorie der Infe&en., op de XXrfte
P la a t , de eene foort met haare verandering afgebeeld. De andere, benevens de gne
foor t, die in ’t geheel geen ftaartipitgbeefc, en veel grooter i s ,, doch niet zögrpbtr-als
deze, welke hier befchreeven wordt; die daar en baven groen vim köieur en :met bmin-
achtige en bleek-geelevlakken vercierd i s ,B i l in myne gemelde Byveegzelen nog volgen i
indien het den Hemel behagge my verder leven en gezondheid te verleenen.
K LEIM1RS,
Qo 3