T W E E D E C L A S 1 E
T,',n.’ den, en ten dien einde de 4 de 5 de en 6 de Fig. ontworpen. In de 4 Fig. ziert
XXI-, wy het Wyfje met uitgebreide Vieugelen, ’t welk door zyn dikke Achterlyf
F‘g- 4- en -fmalle Sprieten van ’t Mannetje te ondericbeiden is. De koleur van den
geheelen Vogel is blinkend wit, beha-lve dat de drie laatite Jeden van ’t Ach-
t'erlyf en de Sprieten helder Oranje - geel zyn. De Vleugeis zyn aaii den bniten-
rand flaauw uitgerond , en zo wel hier als aan den binnenrand met franje bti-
zoomd. De Kop en de Pooten, mitsgaders de Vleugeis aan ’t lid, en boven
F:g. 5. al het Vo o rly f, zyn met lange hairen begroeid. Nopens de 5 äe'Fig. waarin
men het Mannetje met geflooten Vieugelen en uitgeftrekte Voorpooten ziet zit-
ten , hebbe ik alleenlyk dit aan te merken, dat hetzelve, op de BovenvJeüge-
len , met eenige kleine zwarte Hippen vercierd is ; die men wel niet aan allen,
maar echter aan zommigen dezer Vlinders belpeurt. De geilalte o f gedaante
F>g.6. van het Mannetje, in de 6 db Fig. afgebeeld, is wel ietsonnatuuriyker, nade-
maal het, tegen de gewoonte der Nacht-Vlinders, met opgeklapte Vieugelen
zit: maar ik hebbe deze Figuur, ter oorzaake van den volgenden Vlinder,die
den tegenwoordigen zo gelyk is , als men zieh byna niet verbeelden kan, moe-
ten uitdenken; om naamlyk den bruinen ftreep aan den voorften rand des
Bovenvleugels voor ’t 00g te brengen, als zynde die het Kenteken, waardoör
deze en de volgende Vlinder van elkander te onderfcheiden zyn. Voor ’t ove-
rige ziet men 00k aan dit Mannetje de breede, vedervormige, geele Sprieten,
benevens het geele einde van ’t Achterlyf!
De gesellige, bruine, rood-hairige, fchadelyk'e B o om -R u p s ,
benevens haare verandering tot in
een V l i n d e r . .
< §• 1.
T<n. A lhoewel men onder de onbefchryvelyke menigte van allerhande iborten vara
XXII. Rupfen, (wanneer ik enkel de Zyworm daar van uitzondere, ) bezwaarlyk
eene foort zou können aantoonen, welke ons, in ’t gemeene leven,. aan
en op zieh - zelve befchouwd, onmiddelbaar eenig nut toebrengt; o f die .men,
. in den huishoudelyken zin, eene nutte foort van Rupfen zou können noemen;.
zyn echter de meeften daar onder van zodanig eene natuur en gefteltenis, dat
ons, door derzelver groot aantal 00k geen merkelyke fchade gefchieden könne;
o f dat ze ons iets, tot nooddruft en gemak desjevens dienende, zoudendoeni
verliezen. Hier uit blykt dienvolgens genoegzaam, wat w y, in dit ons Ge-
fchrift, onder den naam van Schadelyke Rupfen, verllaan; te weeten alleen zo-
danige foorten, die niet Hechts veel fterker,. dan anderen, vermenjgvuldigen ,
maar zieh 00k van diergelyke gewaffen geneeren, welken, o f tot onderhoud
van Menfchen en Vee gantfeh nöodzaaklyk, o f ten minfle van eene byzonde-
;re
C l A S S I S I I P A P I L I Q N U M N O C r t / R N O R J J M .
F ilfX XW
j.: ■..
7iaswir sir