T ab. Fig. eerft onder handen neemen. Van de koleur van den Kop hebbe ik reeds
XIX, gewag gemaakt; alleen zal ik ’er dit nog byvoegen; dat de Kop, van de laat- ‘
fie vervelling a f, met een breeden zwart - bruinen ítreep wederzyds,' doch van
boven fmaller, bezoomdis, welke koleur ook de twee vreetpunten hebben,
T e r plaatze daar eertyds de oorvormige knoppen Ronden, ziet men nu ílechts
een paar groote zwarte punten, welke ten opzichte der gedaante véel meer
voor oogen dan voor ooren te houden zyn. De voorlle vlakte van den Kop
is buicenwaarts zwavel-geel; onder den bek breed, en rondsom den kopfmal ,
met fchoon Carmozyn - rood in ’t geele verdreeven, bezoomd. De koleur der
zyden v a n ’t ly f is , tot aan het breede boordzel van den rug, fchoon gras-
groen, en in de in'kervingen iets geelachtig; invoege dat alle de ringen o f le-
den van ’t ly f, door geelachtige verfmeltende linien, van élkander fchy-nenaf-
gezonderd te weezen. De Ru g, o f de tiilfchenruirnte van de meergemelde
witte boordzels, is hier bleek-blaauwachtig-groen van koleur, doch by’ veele
anderen wit; en aan diergelyke Rupfen ziet men gemeenlyk boven op dehoog-
te van den derden Ring, ais méde in den Rompen hoek, welken het witte
boordzel omtrent den zevenden Ring maakt, eene roozenverwige vlak. De
gantfche rug is by alle deze Rupfen in den grond doorgaans met langkwerpige
donkere Rreepjes befprenkeld. De ronde Carmyn-roode én wit geboordevlak-
ken*, waar van ’er op den zevenden ring, kort aan den onderbuik,ter weder
zyde ééne flaat; hebbe ik alleen aan ééne éénige Rups van deze foort gevon-
den; en het derhalve des te noodzaaklyker geöordeeld, dezelve, als een zeld-
zaam voorkomend cieraad, aan te merken, en in de afgezette 5 * Fig.'aan te
toonen ; .op dat, wanneer anderen ooit diergelyke Rupfen mogten vinden,men
my van geene achteloosheid o f onkundigheid befchuldigen möge. Van het
laatRe paar Buikpooten tot achter aan den Raart loopt ’er ook onder längs den
Buik een hoog Carmyn - róode Rreep. De Buikpooten der Mannetjes zyn wel
groen, gelyk de zyden van ’t ly f, maar ieder derzelven heeft eene zwarte vlak,
van binnen met een witten Rip voorzien. De voetzoolen, als ik zo fpreeken
mag, zyn rondsom zwart geboord, en met- körte hairtjes begroeid.. De fpit-
ze Voorpooten zyn zwart - bruin van koleur, en daar tuflchen met witte rin-
getjes omgeeven. Op ieder ring, den tweeden en derden uitgenomen, ziet
men de gewoonlyke en allen Rupfen eigen zynde Spiegelpunten, die aan deze
Rups wit en met een teder zwart kraaltje omringd zyn. De grootfle -ver-
6. fcheidenheid van het in de 6 de Fig. afgebeelde Wyfje met het boven befchree-
v e n Mannetje beRaat in de donkerer koleur , zo wel van den rug ( die omtrent
violet-bruin is ) als van het overige des lyfs. Men vindt ’er veelen, die nog
blaauwachtiger - groen z y n , dan de tegenwoordige: en men zal ook de boven-
gemelde roode vlakken van ’t Mannetje zelden aan een Wyfje zien. Vöor ’t
overige komen ze beiden, in opzicht der gedaante en zichtbaare Eigenfchap-
pen, volmaakt met elkander overeen.
§• 6.
* Deze vlakken zyn ook wel e en s , hoewel zeer ze ld en, bruin van koleur. K LEEftiANN.
§ . 6. T a» .
XIX.
Deze foort van Rupfen heeft ruim een Maand noodig tot haaren wasdom.
In ’t kruipen zyn ze zo langkzaam, als eenige andere foort weezen kan; het
welk men meerendeeis aan ’t gebrek derAchterpooten, of Nafchuivers kan toe-
fchryven*. Wanneer de tyd van haare verandering in eene Pop nadert, ver-
liezen zy haare fchoone levendige koleur , worden zeer bleek, en nuttigen
geenerleie fpyze meer. Eindelyk beginnen zy aan ’t hout en de fchors te knaa-
gen, eene kleine holte daarin te maaken, en de afgeknaagde Spaandertjes onder
haar fpinzel te mengen, het welk dan byna zó hard wordt, en ook de-
zelfde koleur krygt als het hout, waar uit het nefl vervaardigd is ; waar door
dit fpinzel bezwaarlyk gevonden, en veeläl; voor een knoeR van den tak o f
den flam aangezien wordt. ln de 7 de Fig. hebbe ik de uiterlyke gedaante van Fig. 7.
zodanig een Spinzel afgebeeld. De koleur is in ’t afzetten voorbedachtlyk van
een der Spinzeis, die myne t’huis opgekweekte Rupfen vervaardigd hadden,
nagebootR. Ik had naamlyk de Rupfen in eene Doos van witachtig hout ge-
daan, weshalve het Spinzel ook die koleur moeR aanneemen. In dit Spinzel
nu biyft de Rups nog volle vier-weeken onveranderdf:; ija welken tyd zy eene
fchoone donker-rood-bruine Pop wordt gelyk de 8fle Fig. vertoont; Fig. j.
wel-
* Dit zelfde gebrek aan de Nafchuivers en de.zwaarte van haar dikke lichaam, zullen ook
mogelyk, de oorzaak weezen, dat men deze. Rups nooit op de onderfte zyde van een
blad o f tak zaKzien zitten , maar altoos op de boven zyde; en het fchynt, dat ze ook
daar, door middel haai-er Pootin aíjeen, niet veifig geno eg z y , maar nedervallen zou-
I d e , ingevalle de Wysheid des Scheppers haar geen middel daar tegen hadde ingeplant;
te weeren, dat ze den weg, dien ze bewendelen w i l, met zeer tedere draadjes beweeft;
het welk men nog duidelyker befpeurt, wanneer deze Rups van huid veränderen moet»
en in haar ilaat van zWakheid is , vermits zy alsdan de plaats, waar op ze haare Poo-
ten vailzetten w i l , nog 'fterker beweeft.' K l e e m a n n .
a D¡t Spinzel is van binnen veel gladder dan van buiten; en fchoon de Rups hetzelve zeer
djgt en vait maake, «ifpeurt men echter met verwondering, dat zy het ter plaatze, daar de
y .ind e r doorbreeken inoet, veel dünner dan op andere plaatzen fpint.
K l e e m a n n .
j ESr deze Rups eene Pop wordt, verändert haare groene, in eenefzb'dänig roode ko leu r ,
■ oalsjffePruimen heVoen, die byna ryp o ftyd ig zyn. Meni^e Ru||5 wcffdt al rood v o o r 't
vefvaardigen van haar N e il; wanneer ze.naamt.yk lang werk h e e f tom . eene bekwaame
. plaats ter Infpinninge te v in d en , o f wel ziekl yk is; dat gemeenlyk tot eenflecht tekenver-
ftrekt, dewyl ze dan doorgaans, als kra ch tld^ en onbekwaam ter Veranderinge, fterven.
. k ís.derhalve raadzaam, voor de Rups-, wanneer men den tyd der yéranderinge befpeurt »zodanig
Boómhout te verzorgen, ais waar aan men báár gevondeñ heéft; doch men moet 'er
liout -toe neemen d’at eenige dikte heeft, en met eene fyne .fchors vöorzien Í5; op dat ze
ftoffé genoeg vindéliíjtim'er eep holligverwulfzel in te maaken. In d en jaare 1764 vond
ik zodänig eene IUips aan den tak Van een Eizenboom, daar ze in een digt eirfterkbruin-
- achtig Spinzel in haar;gemaal;te h o l , reets roodkoleurig, en zeer te zaiiren gekrompen lag.
-Vermits ik nu haar Spinzel, door middel van een fneedje 'e r in t&doen, opende, en zag
dat de Rups nog niet veranderd was,.hield ik .z e voor zo goed als verlooren; maar de
Rups .herftelde die gemäakte opening ten eerften zo goed als zy k o n ; en toen ik de fnee-
iße Deel, zde Siuk. Pp 'd e