T a b.
XL1II.
De ßyf-bairige bruine R u p s , bmevens haare verarabering
tot in een V l i n d e k .
D
_• ieie
ffoort van Rupfen hebbe ik byna jaarlyks, en wel altoos in den Herfft,
zo groot gevonden, als ze op Tab, XLI11. Fig. i . afgebeeld is*. Zy
hebben de gewoonte van eenzaam over den grond te kruipen,-inzonderheid
wanneer de tyd haaret vetandetinge nadert ; want haare natuur brengt het
mede, dat ze eene foort van afdak boyen de aardetot haare verandering zoe.
ken. Doordien ze nu menigmaal zeer verre van de Akkers, waar op ze ge.
bporen zyn, en zieh opgehouden hebben, moeten kruipen, eer ze een Wand,
ÜVluur, o f Schütting bereiken, waar aan ze haar Spinzel können vaftmaaken;
zo is dit de red e , dat men ze meer op den tod;t','dan in haare legeriledeaan-
treft. lk ben aanvangkelyk zeer ongelukkig met deze Rupfen geweeft; want
ichoon ik ’er v,eele, welken ik op den grond kruipehde vond, mede .naar huis
name, kon ik ze .echter geen voeder bezorgen, daar ze fmaak in hadden, en
moeft ze derhalve enkel aan haar noodlot overlaaten.' De meeften bleeven den
Winter over, en zelf tot diep 'in-’t Voorjaar , in ’tlev en , zonder, alsgezegd
i s , eenig voedzel te gebruiken. Maar wanneer ik hoopte, dat ze het hardile
do’orgeftaan hadden, en eerlang in Poppen veränderenzouden, haalde dedood
altoos een ilreep door myne Rekening. Eindelyk wilde het geval, dat ik,an-
dermaal in den Herfft, zodanig eene Rups op een Knollen-Akker vond; al-
waar ze bezig was met van het Knollen- of Raapen - loof te eeten, dat my ge-
voleiyk haar voedzel bekend maakte. Kort. daar na vond ik er weder eene
aan de Zuuring , en .ontdekte aldus m körten tyd tweeerleie loort van voeder,
waar mede deze Rupfen zieh geneeren, na dat ik alvoorens etlyke jaaren ver-
geeffche pooging gedaan had, om ’er eene van te ontdekken. Toen fchiep ik
* Z v komt 00k, gelyk- andere Rapfen , u:t Eieren terwaereld; De Wy fjeV VI Inders leggen
dezeiven in de maahden Jtmy en wel reets in n a « dat ze vroe,
eer o f laater uit-bet Poppevlies koinen, ) in eene tamelyke merngte aan zodanige planten,
waar aan de .ionge Rupsjes,--die ’e r uit öaan voort te leomen, haar-onderhood zullen kon«
' nen vinden Ik hebbeop den 1 ; .1« jir fyd e s .jM « B H
te Eierties gekreegen, die beider-gröen van koIeu.r waren, maar allengskens dpnkerer-
graauw wierden; tot dat ’ er eindelyk, na verlpop van 1 0 dageh, d e jon g e Rupsjes, welke
bruinachtig-graauw waren, lange hairen, en een donker-bruinen Kop hadden, uit te
voorfchyn-kwamen. .Dock dobr-de verandering van hui.d wierden ze geduurig den vol.
wafien gdlyker, behalve dat aitoos. de, eene .donkerer v?as, dan de andere. Voorts hebbe
I M i dat z e , behalve de Planten, door den Heer Riffel vervolgens benoamd,
00k de bladeren van Roozenflruiken , van Mos- o f M e lk -d ilie i, var. het wilde INagei-
kruid, van St. Jans-beziän, van zwarte BeziBn, van Wedenk , van Heide - bezien, en
v van andere gewaffen meer, tot haare fpyze gebmiken. K l e e m a n h .
hoop, dat ik der.« Rupfen niet alleen gelukkig den Winter door voeden, maar r 'a -
tevens in den volgenden Zomer de Pop en den Vlinder daar van zien zoude;XLlIL
en vermits dit oolc naar myn wenfeh uitviel, zo wierd-ik daar door in ftaat ge-
fteld, om het tegenwoordig Infeft onder zyne verfcheiden verafiderings-ge- ,
daanten te vertoonen.
§ •2 .
De 1 fte Fig. fielt ons de Rups in haare volkomen en natuurlyke grootte voorp-lgf Jw
oosen. Ze is omtrent 1 j duim lang. Naar geraade Van ’t lyf is de Kop zeer
klein, en blinkend - zwart van koleur. Önder de leden van ’t .iy f i s ’er , ten
aanzien der dikte, een groot onderfebeid.; want van den Kop af tot aan teer-
,fte paar Buikpooten neemen ze in dikte to e , de 4 Ringen, waar onder de
Buikpooten zitten, zyn elkander.gelyk, en wel de dikilen van allen, doch de
yolgende neemen weder af. Op ieder ring (den eerften en laatften uitgezon-
derd) ziet men , ter wederzyde, drie o f vier ronde knopjes, welke rondsom
met ftyve bruine hairen digt bezet zyn*. Tuifchen deze ftyve hairen ilaan
nog veele zwarte, en körte Vilthairtjes; zo dat deze Rups met een recht warmen
pels voor den Winter voorzieri zy, Zy heeft het gewoonlyk aantal Booten
geiyk alle Rupfen dezer ClaiTe, naamlyk 8 paar, waar onder de 3 paar
fpitze Voorpooten zwart, en d e 5 paar ilompe bruin zyn. Zy kruipen tarne-
lyk fchielyk; maar als men ze aanraakt, rollen ze zieh, gelyk alle hairige Rupfen,
te zamen, en blyven een tydlang onbeweegelyk liggen.
5- 3. - *
By invallende winter-koude verfchuilt deze Rups zieh onder allerhande
ilruiken. Doch of z y , geduurende den Winter, eenig voedzel nuttigt, kan
ik niet met zekerheid beweeren; echter is het te vermoeden, dat ze , wanneer
het goed weer, en het Veld niet geheel met Sneeuw bedekt is, haar voedzel
opzoeke, waar van zy des Winters nog een tamelyken voorraad kan vinden«
ln ’t Voorjaar is ze eene van de eerften, die haare winterkwartieren verlaat,
zo dat men ze dikwyls reets in Jpril ingefponnen vinde. Want dat ze zieh
' eerft in ’t Voorjaar inlpinnen, hebbe ik niet alleen befpeurd aan die genen ,
welken ik t’huis opkweekte, en die als Rupfen overwinterden; maar 00k hebbe
ik menigmaal diergelyke Rupfen in ’t Voorjaar aan Muuren en Wanden ,
onder eene foort van afdak, gevonden, daar ze bezig waren met haar Spinzel
te vervaardigen.
§• 4.
De af beelding van een Spinzel, door deze Rups toegefteld, zien we in
de
* Zommigen echter zyn rood-bairiger, dan de hier afgebeelde; en zelfs vindt men ze dik-
, wyl» niet zwärte hairen begroeid: doch all'eii hebben ze een afgebroken Oker - geelen ftreep
middenover d en 'ru g .' ' K l e e h a k n .
E e e 2