X VIII ¡ 8 I 1 1 B h0ewe! S H ook niet kIein te noemen. Deszelfs oppervlakta
kf aat Ult ^ ee wengelyke, rond - verwulfde hoogtens, tuflchen welke een re*
H U Ve , ’-.Ult helder-brwne limen te zamen geiteld, gezienwordt.
n | | limen, of dien Driehoek, is de 1 blinkende zwart-
brume grond met ontelbaare kleine ingedrulue groefjes vercierd. De Eek van
deze.Rum is met een fterk-gebit, naar eene knyptang gelykende voorzien • BBSI Zy m iS -en defchors doorknaagt. Nevens dit Gebit ftaat ter
§ M i H H l uitfteekzel, het welk, myns oordeels , der Rupfe
tot gevoel dient. De groote en breede Hals (daar de Kop wel niet heel kort
,eckt®r doo.r iterke Ipiertjes aan verbonden is) heeft eene koleur |
zwart 1 geelachtige valt; dezelve is van boven met een
zwart-bruin blinkend Schild voorzien, dat aan beide de zyden ingetand en
^ v ,an a.chterf,n dleP “ de grondverwe verlieft. De glans der overige Ringen,
o f Leden ls middelmaatig. De grondverwe des Buiks en der zyden is gelyk die
van den Hals. Langsieder zyde, van den Kop af tot aan de Nafchuivers
loopt eene fmalle verheven ly ft, o f w rong; in welken op ieder Ring (den eer-
ften en tweeden van den hals af met gerekend zynde) een klein ovaal - rond
bruin bezoomd punt ftaat, gelyk men aan alle Rupfen ziet; en die wy dikwerf
de Spiegelpunten der Rupfe genoemd hebben. De groote breede Rugftreep
welke van den hals af tot aan den Staartklep reikt, en fchoon rood van koleur
mel^W r ZydS Ultser0rid> en in-de- inkervingen door iets helderes
¡ B S I 9 9 ° f y°uwtJej ’ verdeeld; zo dat hy eer eene rei. aan elkander
ftootende roode vlakken , dan een enkele ftreep fchyne] te weezen. Schoo»
de huid dezer Rupfe zeer glad z y , ziet mennochtans aan dezelve ter weder-
d p nV n 11126 «1 tedere hairtjes;. ook wordt men ’er zomwylen etlyke aan,
H H H „ D® 8 Paar Pooten zyn m dezelfde orde aan de leden ver-
deeld, als ze by alle Rupfen dezer Claife gevonden worden. Z y hebben geza-
xnenlyk de grondverwe van ’t ly f ; behalve dat de Klaauwen der fpitze Voor-
zoomd z n n 5 ^ ^omPe ®uikpooten onder aan met een bruin reepje be»
S- 4-
Op den weg is onze Rups zeer behendig in \ kruipen ; en ze laat zieh niet
ligt verfchrikken : ook ftelt ze zieh, als ze in haare woonplaats aangeraakt en
ontruft wordt, met alle macht te weer. Haar knyptangachtig gebit, ’t welk
Lat I 27 Wy °Pn nC! h I 1en roodachti€ % , dat ze uitfpuwt (zi® Rg. 1 a. ) zyn, de
* voornaamfte middelen, die de Natuur aan haar verlernt, om haaren vyanden
een Ichrik aan te jaagen. Schoon ik my nu in ’t begin weinig over haar drei-
.gendpoftuurbekrennde, hebbe ik echter, na dat ze my eens met haare Kn v d -
tang m den vmger gevat had, wel haaft geleerd, dat ’er geen fpotten mede
was._ Wanneer ze byten o f knaagen, hebben ze de gewoonte den Kop digten
lty f m den hals te trekkea. °
5- 5-
Dat ook deze foort van Rupfen, zo als andere, die in de vrye lucht leeven,
da
•de verwiflelirig van huid onderworpen z y , is zeke r; en ik beri ’er door myh Tab. ’
eigen gezicht van overtuigd;- dewyl ik'haare afgelegde huiden meer dan eens XVlir;v
in de Doos, waarin ik ze bewaarde en opkweekte, gevonden hebbe. Voor
dat ik het rechte verblyf en voedzel dezer Rupfen wifte , en toen ik nog met
het vooroordee! ingenomen wäre , dat alle Rupfen bladeren of Kruid moeften
eeten, wilde ik eens eenigen derzelven in een Glazen verblyf opvoeden. Maar ,
na dat ik ze ’er naauwlyks ingedaan had, en iets zocht om ’er het Glas mede
toe te dekken, waren ’er reets weder een paar uitgekroopen. Vermits ik na
niet begrypen konde, hoe zy tegen het gladde.GIas op zo ras in de hoogtege-
,komen waren, bet welk andere Rupfen ondoeniyk zou vallen; deed ik ze weder
in ’t Glas, en lette naauwkeurig öp, hoe zy ’t maaken zouden, om ’eran-
dermaal uit te komen., Maar ik zag wel haaft , dat het door middel van een
konftwerktuig gefchiedde: want zy maakten, door een uit haaren Bek getoo-
gen draad, een welgefchikten Trap, o f foort van Strikladder, längs welke zy
naar boven klauterden. Ik hebbe het der moeite wel waardig geöordeeld, om
van deze Eigenfchap der Rupfen een duidelyker begrip te geeven, en tendien.^. .
einde de 3 Rg. ontworpen. De Letter // wyft het punt aan, alwaar de Rups ^ £
haaren draad eerft vaft maakt; van hier trekt zy denzelven dwars over tot aan Leit. c.
c. Na dat ze hem daar weder vaftgehecht heeft , keert ze te rüg tot aan d. en d.
van daar tot aan e. enz. tot dat ze komt aan L e t t ./ en g , o f wel .ter hoogte ^et‘nc'
van den rand van ’t lichaam, ’t geen ze bekiimmen wil. Deze heen en weder
getoogen draad dient haar, als gezegd is ,to t een trap of ladder, door middel
van welke z y , van trap tot trap, recht op om hoog klimt. Aldus zag ik ,
tot myne verwondering , hoe bekwaamlyk deze Dieren uit het Glas willen te
komen; en deze omftandigheid leerde my te gelyk, hoedanig het by andere
Rupfen toegaat, die in ’t kruipen draaden fpinnen., en daar door, met weinig
moeite, van de eene plaats tot de andere geraaken. Op dat nu myne gevange-
nen my niet weder ontfnappen mogten, bond ik een Papier over ’t Glas heen ,
na dat ik ’er eerft een-hauten dekzel opgedaan had. Maar het duurde niet
lang, o f ik zag my genoodzaakt op een vafter bewaarmiddel te denken. Want
de Rupfen doorknaagden het hout, en zöchten het dus op nieuwmetdevlucht
te ontkomen. Dienvolgens veranderde ik het houten dekzel in een blikken,en
bond hetzelve vaft op het Glas. Dus was haar., nu alle mogelykheid van te
ontvluchten wel henomen; maar ik had die voorzichtigheid niet lang noodig,
dewyl myne Rupfen,.als boven gezegdis, uit gebrek van behoorlyk voeder,
yan honger ftierven.
. s.^.-
Ik ben op het einde. der 2 de §. by die omftandigheden gebleeven, dat ikoor*
deelde, dat myne onder de Eiken - fchorfte gevonden en t’huis gebragte Rupfen
voor haar geheele leven bezorgd waren; doordien ik z e , benevens. etlyke
groote ftukken van de fchors, waar in ze gezeten hadden, -in een ruim verblyf
bewaarde. Maar zy maakten my den tyd byzonder lang; blyvende nietalleen
den geheelen Zomer, maar ook den volgenden Winter onveranderd over.;.
waar uit ik befpeurde, dat deze Dieren, tot hun volkomen wasdom en veran-
N n 3, de