Tab. ly f, benevens de bovenfchenkels der 6 Pooten, is met graauw hairilof digt be-
XXV.. bewaflen; en de voorite leden der Pooten eindelyk zyn met zwarte ringeq'es'
Fig. 6. omgeeven. Vermits nu, als gezegd i s ,d e Vlinder in de ö dc Fig. den voorgemelden
in alles, de koleur uitgenomen zynde, gelyk is , zal hetgenoeg zyn,
te zeggen, dat deszelfs Bovenvleugels eene heldere, geelachtig- graauwe koleur
hebben; en dat z e , behalve een bleeken zoom aan den buitenrand ,enee-
nige zwarte aderen en punten, geene cieraaden bezitten. De koleur der Ach-
ter- o f Ondervleugelen en die van ’t Achterlyf is iets bleeker. De eeriten zyn
insgelyks aan den buitenrand geboord; en het laatlle is van boven in ’t mid.
den, op ieder lid, met een zwart vlakje vercierd. Het Voorlyf is het don-
kerfte vari koleur, zo als ook de hairige bovenfchenkels der Pooten. Om nu
verder van de vermeerdering, onderhouding en ondergang dezer Schepzelen
te fpreeken, achte ik overbodig; nadien deze foort in dit alles met de meeite
anderen volkomen overeen komt.
D e bontverivige en byzonder fr a a i getekende P in n en -
R u p s , benevens haare verandering
tat in een V l i n d e r , .
i -
. T ab. T A e z e Pinnen- ofTappen-Rups had ik billyk by de voorigen, van Tab.VIV.
XXVI. l y en VIII. dezer Clafle, moeten voegen , dewyl ze veel overeenkomil met
dezelven heeft. Maar de tegenwoordige foort is my nog zo lang niet bekend
geweeit. . Ik hebbe dezelve naderhand enkelvoudig op den Hagedoorn en Wil-
geboomep gevonden, en met de bladeren dezer gewaifen gevoerd. Doch of
-ze ook meerdere foorten van gewaffen eete, kan ik tot nog toe niet zeggen*.
Zy groeien zeer langkzaam; en wanneer ze de hoogfte grootte bereikt Hebben,
. vindt men ’er eenigen onder , d ie , u itg e ftr e k tb y n a duim lang zyn ,
Fig. r. zo als ik ’er in de i.f“ Fig. dezer X X V Ifte Tab. eene afgebeeld, hebbe. Naar
geraade van haare lengte zyn ze vry rank, en de meeite leden van het ly f
.hebben byna eenerleie dikte r Haare grondverwe is bruin, gelyk men aan den
Kop, Hals en de beide zyden des Buiks zien kan; en deze bruine grond is
met veele körte en tedere hairtjes begroeid. Zy is, met een groot getalfchoo.-
ne itreepen en vlakken, van onderfcheiden koleuren, vercierd. De genoem-
de bruine grond, aan de beide zyden van ’t ly f, is met donkere itreepen gete
♦ ik hebbe dit Infeft in den Jaare 1 765. al vroegtydig, te weeteti, omtrent? het begin van Ja-
ny, boewel niet meer als Rups, maar als eene ingefponnen Pop, meer dan eens op de El-
zenboomengevonden.; en ben daarom van gedachten, dat. ook het lo o f dezer boomen
haar totsfpyze en yerblyf verflrekke. K l e e m a h s .
tskend; en milchen dezelven, op ieder ring, met 3 onder elkander itaandeTAs.
bruine knopjes vereierdy- waar.uit graauwe hairtjes voortkomen. Van den hals X X VI ,
af tot aan het achterite lid, loopt ’er een breede zwarte itreep over den rüg,
die ter wederzyde met een hoog - geel boordzel Hangswyze omgeeven is. Mid-
den tuifchen dit geele boordzel itaat op den derden Ring, van den hals af ge-
rekend, en wyders weder op den laatiten op een na, eene zwart - bruine Pin
of Tap in deijoogte, welke beide pinnen van boven afgeitompt fchynen, enal-
daar 4 ronde met hairen begroeide knopjes hebben; doch de achterite pin is
iets korter dan de voorite. Zo verre als de gemelde helder - geele itreepen
loopen, ziet men in dezelven twee tegen elkander over itaande reien menie-
roode knopjes, te weeten op ieder ring een ter rechter- en den ter flinker zy-
d e , welke gezamenlyk met graauwe hairtjes bezet zyn ; en waar van de voor-
iten iets grooter zyn, dan de achteriten daar ik echter den Ring , waar op
de voorite pin itaat, en dien, die voor de achterite pin is , van uitzondere. In
den breeden zwarten ruggeitreep.ontdekt men verfcheiden, regelmaatiggeplaat-
ite, witte en Oker-geele punten. Van de-wittetftsitaan ’er twee nevens elkander
op ieder ring, van den hals af tot aan de Nafchuivers, behalve op de
beide ringen die met Pinnen voorzien zyn ; van de geele punten ziet. men
ier ook wel twee en twee nevens elkander, doch alleen op de ringen tuifchen
de voorite en achterite pin; zynde. echter pp den laatiten van dezen niet zo
wel geele punten, als veeleer körte dwarsitreepj'es te zien. Het lid , op de
jaatfte pin volgende, heeft, behaive de gemelde witte punten, nog een paar
vermilioen-roode vlakjes. De Pooten hebben gezamenlyk de koleur van t
Onderlyf, hoewel de vooriten zomwylen wat zwarter zyn..
S- 2,
Deze foort van Rupfen kruipt zeer bedachtzaam, en verändert aan het ge1-
was, waar van zy voorheen haar voedzel genooten heeft. Z y trekt eetlige
bladeren te zamen, en vervaardigt zieh daar uit een befchutzel voor den regen.
Tuifchen deze bladeren omfpint zy zieh met een teder en doorzichtig
weefzel, welks koleur gemeenlyk uit het witte im’t roodachtige v a lt* , gelyk
in de i ie Fig. te zien is. Na dat ze nog omtrent twee dagen daarin gelegen ^ S '1:
heeft, verändert ze in eene Pop, welker afbeelding in de gemelde figuur ver-
toont wordt. Deze Pop verdient, ten aanzien van haare koleur en gedaan-
te , boven ontelbaare anderen, met opmerking befchouwd te worden. Het
voorite zeer körte en ilompe deel is wel eigenlyk zwart, maar het va lt, uit
hoofde van zynen fchoonen glans, veelaiin ’t blaauwe. Het achter en langile
deel van t lyf heeft eene blinkende donker - bruine grondverwe; eh op alle des-
zelis Ringen, behalve op beide de laatllen, ziet men, boven op den rü g, een
paar
m e e r n l5 d°^e ^ ? pen- m®nigwerf gev9Iiden h#bbe meer-g.eelaclitig-br.uin, dan roodachtig-wic. K, hwearmena kdhoo.rgaans
S s 3