binnen - rand van boven eene uitgeronde verhooglng, gelyk de Fig. c. duidelyk
doet zien. De Kop is rondsom de Oogen met hairftof begroeid ; en de Sprie-
tenzynaan beide de geflachten hairvormig en eenerlei ; zo dat ze ook- niet an-
ders, dan door het dikke en dünne achterlyf, onderfcheiden können worden.
Toen ik eens het achterlyf van een Wyfje opende , vond ik ’er, door beh ulti
van een Vergrootglas, meér da:n 30 Eieren in , bebalve die genen, welken
door het openen in ftukken geraakt waren.* Het bevruchtengefehiedt zeer kort
na de geboorte des Vlinders; want zo dra de-vleugels hunne behoorlyke groot-
te en vaftigheid verkreegen hebben, paaren de Vlinders. De zes PöateU zyn-
bruin en wie befprenkeld ; en aan ’t achterfte paar,, welk het langite is , ziet
men, gelyk aan alle de'Nacht-Vlinders, de twee nitibeekende fpitze pontenv’
Zie Fig. d. alwaar ook de Ondervleugels, benevens het achterlyf, bedekt zyn.
De eerilgemelden hebben, in tonnen fmalien omtrek, eene Heeke graauw -
bruine koleur , en zyn aan den achterrand met een breed vederachtig boordzef
voorzien, dat meeilal dezelfde grondverwe heeft. Met de maand,^a/y ver-
gaan deze kleine Koorn- Motten ten eenemaal; tnvoege dat roea’er omtrent?
dien tydgeene meer zie vliege», maar ze hier endaar wel viade doodMggen-
Ondertuflchen hebben ze voor dien tydhiinne Eieren al wederom op de Koern-
zolders achter gelaaten. Wat voedzel deze Vlinders bepaaldlyk gebraiken ■
daar van hebbe ik niet-s-können ontdekken ; ook kon ik ’er geenZiiigeraan be-’
fpeuren : doch dewyl ze naauwiyks eene maand leeven, is, het ligt te denken
dat ze ook niet veel voedzel noodig hebben.
8,
Deze thans befchreeven Koorn - W o rm i s voor de Tarwe, ITaveren Garif
even zo fchadelyk, "als voor de Rogge ; maar dewyl de Koorn - Woekeraarsde
eerilgemelden zo lang niet bewaaren, als de laatile, zo is ook de fchade, die
ze daar aan können veroorzaaken, niet zo groot. Deze fehade, die nten door
veelerleie middelen zoekt voor te komen , bragt ook my tot het denkbeeid , om-
eenige Proeven daaromtrent te neemen; inzonderheid dewyl ikeenige glazen-
'v o i Wormen had, welken ik , om de verandering a fte wachten, niet benoo-
digd was. Aanvangkelyk nam ik wel.in överweeging, dat, wanneer men iets-
wilde bedenken, het welk dezen Brooddieven tegengaan, o f hen dooden zou ,
het iets weezen moeft, -dat noch het Koorn, noch denMenfchenfchadelyk wäre.
Na veel bedenkens op het een en ’t ander, fchooten my twee middelen te.
binnen, waar van de Menfchen zieh dagelyks in hanneSpyzebedienen, en die
echter den Infecien zeer ilrydig, ja zelfs doodlyk zyn. Het een is, zuivergemaa
7
“ Ik kan verzekeren dat zoianig-een-klein Koorn-Vlindertje in ftaatis, om-meerdaniioEie.
ren te teggen ; die het, door middei van een klein Legpypje, waar mède hetzélve ini ’t
achterlyf voorzien is> hier en daar milchen de plooien en .reeten van ’t Koorn vaft genoeg ,
weet teplaawea. •
m’aalen Peper, en het andere klein gewsreeven'Keuken • zont. Met beide be- T ab;
ftrooide ik het in twee glazen gedaane en van Wormen wemelende Koorn; XII.,
en wel op die wyze, dat ik in ’t eene glas alleen Peper, en in’t-andere aUeen
Zout wierp; en toen, de glazen toegemaakt hebbende , alles door elkander
ichudde. Een uur of wat d'aarna befpeürde ik , dat de Wormen veel moeite
namen, om uit het Koorn te kr-uipen en weg te geraaken; doch naeenigentyd
zag ik , dat die genen, welken ik met Peper beftrooid had, wederom in het
Koorn kroopen; waartegen alle die Wormen, welker fpyzeik gezauten had,
binnen 8 dagen dood waren. Dit overtuigde m y , dat het Z eu t, ter uitrooi-
jinge van dit Ongedierte, beter is dan de Peper.
;■ ' - ■ ■■ ' § 9-
T o t du« verre met de onderzoeking van den Koorn - Worm, en de proefnee-
ming van de middelen ter zyner uitrooij'inge gekomen zyn de, zo viel my in geidachten
, dat ik deswegen eens met kundige Bakkers moeft fpreeken,- om te
zien, of zy ook daaromtrent iets meer willen, da® ik. Ik deed zulks, en
ondervond, dat alles, wat Z f my , ten opziohte der Eigenfehappen, van den
Koorn-worm., verhaalden , met myne waarneemingen tamelyk wel overeen.
ilernde: maar toen ik vraagde, of de Peper, onder het Koorn gemengd, geen
middei zou können weezen, om dit gevaaflyk Schepzel te vernielen? was het
antwoord. Dat ze-eens Koorn gekocht haddenfl,, bet welk , zo wel als het.daar
warn gemaalen Meel en toebereide Brood, naar Peper rook en fmaakte; en
toen de Verkooper deswegen ter verantwoordinge geroepen wjerd , gaf hy ten
antwqprd ; dat de oorzaak hem onbeken'd was ; maar dat het wel weezen konde,
dat ’er te vooren Peper op den Zold.er gelegen had. Uit dit gezegde kon
ik zo veel- opmaaken-, dat raogelyk:ook anderen, ten aanzien van de Peper,
met my- van eenerleie gedachten geweefl- waren; maar dat de-zelve om den
fmaak, dien zy aan ’t Koorn mededeelt, geen goed middei tegen den
Worm geacht möet worden. Hier op vraagde ik verder aan de Bakkers, ofze
dan niet geloofden, dat het Zout beter dienft da® de Eeper zou können doen?
te meer , dewyl noch het Meel noch het Bxöod ’er een walglyken fmaak' van
krygen konde;' vermits het Deeg bniten dat menigmaal gez'öuten wierd ? Het
aatwoord was: dat het daaromtrent op, de proef aankwame, en dat het wel der
moeite waardig zou zyn , dezelve te neernem Doch zy opperden ter zelver tyd
eene tegenwerping, hierin beltaande; dat men dan wel diende tezorgen,dat
’er geen Zout onder het Meel kwam; dewyl anders het Brood niet zo wel gaar
worden, en het Koorn onbekwaara zou weezen om weder te zaaien. Deze tegenwerping
fcheen my echter van weinig belang te zyn^ door dien ik zeker
weete, dat de Salpeter en ’ t Zout allen Zaaden, ter uitloopinge, eer bevor-
derlyk dan fchadelyk zyn ; en dewyl ik nu y.przekerd .was , dat het Zout den
Koorn-Worm do odt,. zo dacljt ik de zaak.Vierder n a, en oordeelde, dat men
zieh ten dien einde zeer wel van het Zout bedienen kon, zonder het onder’t
Koorn te laaten komen. Men behoefde alleenlyk den Koorn - Zolder, eer het
Z z z 2 Graan