x vn r B w i' myn-e P rn, ’.,, choon ze B f «fgezond waren, bleeven ech-
XVIII. ter daar omtrent zo onverfchtlhg, dat ze niets beliefden aan te raaken- even
als of ze gezwooren hadden gezamenlyk van honger te ilerven, gelyk zulks
dan ook,. tot.myn puerile verdriet, daadlyk volgde« Doch, na datik by ge-
luk; op t rechte fpoor geraakc beij, o f, na dat ifc by geval ontdekt hebbe f hoe
deze Rupfen gevoerd en gekweekt moeten worden; en hoe ik myne veronge-
■lukten had moeten behandelen; heeft het my nog wel eenigen tyd, maar des
te minder moeue gekoit, om alle haare overige Eigenfehappen en veranderin
Sen cTe ontdekken. Dienvolgens is ’t my een vermaak, dat ik nu mvnen gene-
. ßen Leezeren eene volledige befchryving vanxulk een Inßdl kan medededen •
t welk, in aanmerkmg. van zyne volmaaktheden, tot geen gering cieraad der'
tegenwoordige ClalTe zal verftrekken.
r -x . §• 9-
Dit Infeil is , na de verlaating van zyn E i, eene.Rups, maar zulk eene
Kups, welke noch loof noch gras'eet; die meer dan een jaar tot haare Veränderung
noodig heeft; en welke, fchoon niet uit de verrotting ontilaande echter
in de verrotting haare Woonplaats en onderhoud vindt; in ’t kort’ eene
liups van cenegantfch byzondere Natuur. Doch öm de nieuwsgierigheid myner Leezeren
met langer uit te rekken, zal ik myne begonnen Hiitorie vervolgen
Wanneer lk byna aan den voortgang myner Onderzoekingen ,■ ten aanzien vaii
5 , > « te twyffelen; wierd my door zeker Beguniliger van mvn
Werk een Eikenboom aangeweezen, onder wiens fchorfe veele groote en klei-
ne Rupfen van deze tegenwoordige foort wsreji. Zy zaten geheel onder aan
by den grond, o f omtrent den wortel des booms, en wel meeital in eenebrui
n e , flymerige vochtigheid, die aldaar tpflchen den Stam en de Schors verzameld
was - De reuk dezer vnile iloiFe was dermaate walgelyk, dat ik toen ter tvd
myn Neus, als ’t mogelyk wäre geweeft, wel zo lang had willenmiilen. Maar
dewyl net hier aankwam op het doen van eene nieuwe en lang gewenfehte ont-
oekking, zo bedwong ik m y , om. het ongemak van den flank door te flaan • en
iloeg zo moedig als voorzichtig, de handen aan ’t werk. Ik was genoodzaakt
de Ichors allengskens aan flukjes te breeken, op dat ik de daar milchen zitten-
de Rupien niet befchadigen, e n ’er des te meer krygen mogte. N adatikn u
het gantfehe Neil geopend had, vond ik niet alleen , zo als ik reets dacht in
de vervuilde fchorfe , en tuiTchen deze en ’t hout, een tamelyjt aantaLvan’ zo-
danige Rupien, van onderfcheiden grootte; maar ik zag ’er ook eenigen zelfs
m het hout zitten, die zieh daar in geboord hadden, gelyk anders de Houtwor-
men, die tot Kevers worden ,gewoon zyn te doen. Deze omflandigheid maäk-
%e my geheel verbyiterd; en ik bekenne , dat, byaldien ik deze foort vanRup.
fen
d ierg elyk T ra fta a t van de O n tled in g der Poppe en des V lin d e rs ; n it w elk er O ntledinsr
Eien dan van de ihnerlyke d eelen a lle r R upfen en V lind ers zal k ö n n en oordeelen p f
opm erkzaam e L iefb e b b e rs der N atu u re zullen ongetwyiFeld de uitgave- van d it T raftk at
tu e t verlangen te gem o et zien . K l e e m a h .v .
©
f e n n i e t alvoorens naauwkeurig befchöuwd, en aan dezelven het gewoon getahjB.
•der leden, mitsgäders het getal en de orde der fpitze en flompe Pooten , be- x v u i.
•nevens'andere Kentekens , (waar door de Rupfen,-die in Vlinders veränderen,
van de Kever-Wormen te onderfcheiden z y n ,) befpeurd hadde; ik niet
alleen overtuigd , maar bereid zou geweeil hebben, om er iets van belang op
te verwedden, dat deze Dieren door den tyd in eene foort van groote Hout-
Kevers veränderen zöuden. Doch uit hoofde van ’t bovengezegde bleef ik by
myn eerile gevoelen , en wierd ook daarin door de nitkomil beveiligd. Ver-
inits ik nu geen middel w ill, om de Rupfen, die in het harde hout zaten, le vendig
en onbefchadigd daar uit te krygen, en ik met haaren dood niet ge-
diend was , liet ik ze zitten; eh pakte alle de overigen, met de gezamenlyke
äfgebroken flukken der Eiken - fchorfe, zorgvuldig byeen; nam ze mede naar
huis, enbewaarde ze zo goed, als doenlyk was. Van de moeite, om ze met
haar behoorlyk'v.oedzel te bezorgen, dacht ik' verder ontheven te zyn ; nade-
maal z y , buiten de Eiken - fchors, geen andere fpyze noodig, en , naar myn
oordeel, aan ’ t gene ik medegenomen had, voor al haar leyen genoeg zouden
hebben*1.
§• 3-
' Dit vooraf gaande berigt genoegzäam achtende, zal ik nu voorts, eerfl de
gedaante en koleuren dezer Rupfen befchouwen, en dan verder van haare ove-
fige Eigenfehappen, die ik ’er aan befpeurd hebbe, gewag maaken. Hoe kleiner
ze zyn, des te blehker is haare kolenr ; en deze koletir wordt, by toenee-
menden ouderdom en grootte, op den rüg geduurig rooder, ja maakt einde-
lyk by de meeiten een zeer donker - rooden ilreep. De onderfcheiden trappen
der koleuren zyri befl te onderkennen in de i fte, 2 de en 3 ie Fig. die ik ,,teri t;
dien einde afgebeeld en gekoletird hebbe. De grootflen, die my voorgekomen z. en y.
zyn , wären omtrent 4 duimen Idng; doch ik denke, dat zommige nog groo-
ter worden, als ze volop in ’t voeder zynf. - De 1 ftc Fig. vertoont deze Rups I#
in een middelbaaren ouderdom; zy is de.bleekile in koleur van de drie, welken
ik afgebeeld hebbe. Ik ‘zal my by deze af beelding niet verder ophouden,
vermits alles, Wat.’erbuiten dat.aan te zien is ,in d e 2?? Fig. yeel duidelykerin Fig. &
’t obg valt. Hier zieh wy eene volkomen volwaffen Rups. Zy is niet zo rond
als de anderen, maar veel platter verwulfd. De Ringen van ’t ly f worden ,
haar achteren, hoe langer hoe fmaller, maar de.hals is het breedile lid van allen.
De Kdp is blinkend zwart-bruin van koleur, en, ten aanzien van ’t ly f ,
niet
* Deze foort van Rupfen geneert zieh niet alleen inet de Eiken * fchors, waar in zy door
; den Heer Röfel gevonden i s ; want men vindt ze ook in de vervuilde fchörfen van Kwet-
. zen en Wilgeboomen. . , I C l e e ä i a n n .
f Ik hebbe deze foort van Rupfen in April des jaars 1764, kort voor haar infpinnen ter ver-
an der in g e , ook wezenlyk veel dikker en groo^er, dan ze hier afgebeeld zyn , gevonden ;en
befpeurd, dat z e , wanneerde verandering op handen'is, de roode koleur v e r lie z en ; en
volkomen die der Hout- Wormen, welke Houtkoleurig , o f helder O k e r -g e e l z y n , aan-
.*• neemen*- • . . . . . — ' - ■ : K l e em a w 'n . *
N n 2