Ti«.
LVI,
F ig . i .
L e aard-brtdne R u p s , met heldere zyde-fireepen,benevens
haare verandering tot in een V l i n d e r .
§• i .
O nder de Rupfen, waar uit de Vlinders dezer Chile voortkomen, zyn ’er
verfcheiden, welken men in ’t geheel niet, o f ten minile zeer zelden, te
zien k ry g t; te meer wanneer men niet weet, waar ze te zoeken o f te vinden
zyn. W^nt zommigen hebben de gewoonte van zieh in de aarde op te hq%
den, doordien ze alieen van wortelen en verrat haut leeven, en derhalve öok
nooit als Rupfen, maar alieen als Vlinders te voorfchyn komen: en dewyl ze
Nacht - Vlinders zyn, «liegen ze ook alieen des nachts uit hun gewoonlyk ver-
blyf. Anderen houden zieh wel veeltyds in de aarde verborgen; maar dewyl
ze van Kruiden leeven, moeten z e , om haaren hanger te Rillen, haar verblyf
nu en dan verlaaten; doch zo dra ze verzadigd z y n , verbergen zy zieh weder»
om. Zo groot als nu diensvolgens de zwaärigheid i s , van zodanige Rupfen
deelaehtig te worden , zö veele moeite kofl het ook om dezelven ter. .veran-
deringe te brengen: want voor eeril, kan men zo terilond niet raaden waar
mede zy zieh geneeren; en wanneer men dit al weet, dan blyft echter nog de
zorge overig, op hoedanig eene wyze men zulk een Schepzel by de verande-
ring hebbe te koeiteren en te behandelen. Hierom is ’t geen gering vermaak,
wanneer men yan diergelyke Rupfen eenen Vünder verkrygt: ik weet wel, dat
veelen dit vermaak weinig zullen achten j maar voor de zulken dient ook my-
ne befchryving niet.
§• .2-..
De Rups, welker afbeelding in Tab. LV I. door de i fte Fig., onder ’t oog
gebragt wordt, is van de foort dier genen, welken haar voedzel aan de Kruiden
zoeken, maar zieh ook, zo dra zy verzadigd zyn , weder in de aarde verbergen.
1k hebbe dezelve in Mai, en ook nog in Jm y , gevonden aan die foort
van Wollekruid , welke witte bloemen draagt, en op zandige plaatzengroeit:
maar dewyl ze meeil onder aan de benedenile bladeren z it, zo wordt men ze
niet ligt gewaar, en hy, die ze zoeken wil , moet eeril: naar de reets beknaag-
de bladeren zien, waar onder zy gemeenlyk-verborgen zit.
§• 3-
De volkomen grootte, welke deze Rups erlangt, na dat ze alvoorens zo
menigmaal van huid veranderd is , gelyk de andere Rupfen gewoon z y n , kan
niet wel 2 duim haalen. Van vooren is ze eenigzins dun o f rank van ly f, en
heefteen tamelyk kleinen Kop; daarentegen wordt ze naar achteren a l l e n g s -
K£BS<
kens dikker, zo dat haar laatile lid het allerdikfle zy. Haare grondverwe B §
recht aard-bruin, het welfcmede eene der oorzaaken is,dat men deze foort van evi.
Rupfen niet gemaklyk vinden kan; dewyl men haar, uit hoofde dier koleure,
zeer ligt voor een gedeelte aarde a a n z i e t ; d o c h die ze naauwkeuriger befchouwt,
zal wel haait ontdekken, dat ’er in deze grondverwe ook eenige geelachtig-
•bruine vlakken en heldere ilreepen te vinden zyn. Op ieder zyde der Rupfe,
naamlyk, loopt ’e r, van vooren tot achteren, een itreep als een boordzel; bo- ^
ven dien ziet men ’er nog twee Ilreepen, die golfswyze en fmaller zyn; van
welken die gene , die ’t naail aan ’t gemelde boordzel ila a t , dezelfde •
koleur heeft, terwy 1 de andere donker - Oker - geel is. Men befpeurt hier ook,
zo wel tuffchen deze ilreepen en itreeken, als op den rug der Rupfe, hier en
daar eenige punten, welken, fchoon ze veritrooid zyn , nochtans in eene goe-
de orde ilaan. Daar en boven is de achter - vlakte van het laatile verheven hd,
benevens de beide daar aan zittende Nafchuivers, gantfeh helder;en de onder
aan den buik itaande 4 paar ilompe Pooten hebben eene diergelyke heldere koleur,
waar tegen de zes Voorpooten helder en donker befprenkeld zyn.
§■ 4-
Vermits deze Rups zeer langkzaam in ’t kruipen is ,z o verkieit ze oökgeen
Verre afgelegen oord tot haare verandering. Ze blyft geraeenlyk onder het
genoemde Kruid, en begraaft zieh aldaar voor de laatile mäal, doch niet zeer
' diep in de aarde. De holligheid, die zy ’er in maakt, bekleedt ze met een
Spinzel, onder ’t welke de aarde zodanig vermengd wordt, dat ’e r , wanneer
men ze uitgraaft, in plaats van eene Pop, zulk een aardbol te voorfchyn kome,
als in de 2 de Fig. afgetekend te zien is. - In dezen eivormigen aardbol veran- Fig. 2.
dert de Rups na ettelyke dagen in eene Pop, welker af beelding de 3 l!c Fig. Fig. 3.
vertoont. Dezelve is blinkend en bruin - rood van koleur, en van achteren
met een klein ilaartpunt voorzien; ze komt voor ’t overige met veele anderen
overeen , en kan zieh ook des noods beweegen. Wanneer deze Pöp vierwee-
ken gelegen heeft, komt ’e r, nog voor ’t einde van den Zomer, zodanig een
Vlinder uit vöort, als op de hevensgaande Tab. afgemaald is; daar he.t Wyf-
je in de 4 de Fig. vliegende en het Mannetje in de 5 4« big. zittende vertoond ^ 4*
Wörden.
§• 5- ^
Deze Vlinder pronkt wel met geen frifche en bonte koleuren, nademaal hy
byna even zo bruin is als de Rups pleeg te weezen;maar deszelfs Bovenvleugels
zyn zo fchoon en keurlyk, met heldere trekken en linien , in hunnen donker-
bruinen1 grönd gemarmerd en vercierd, dat het my geen geringe moeite gekoil
hebbe, om ’er eene naauwkeurige af beelding van te voltooien; en zo groot
als die geweeit is., zo bezwaarlyk zöu het my ook nu Valleti, om dezelven
nog omllandiger te befchryven. Myne veelgeeerde Leezers zullen zieh
derhalve met de Figuuren gelieven te vergenoegen , en die getien, welken
I i i 2 de- 0