T a b , flechts oppervlakkig befchouwt, fchynt ze gantfch glad te z yn ; maar als men
LVII. ze naauwkeurig beziet, ontdekt men, dat ze met körte en graauwe hairtjes bezet
is ; die echter meeital alleen op de buken fbaaii. Z y is in ’t kruipen zeer
langkzaam, en, wanneer ze aangeraakt wordt, kan men ’er nietde minftebe-
weeging aan befpeuren; ja zelfs zou ze zieh eer te pletteren laaten drukken,
dan eenig teken van gevoel geeven*. Dit is ook de rede, dat ze den Sluip.
wespen niet ligt ontga, en dus zeer dikwyls vol Maden bevonden worde.
i 5-
Wanneer de tyd haarer veranderinge nadert, begeeft ze zieh aan’tgras, of
liever om hoog aan de Heggen, en zoekt eene bekwaame plaats u it, om ’er
eene nieuwe wooning te bouwen. Dezelve gevonden hebbende, begint zeeen
langkwerpig, altoos in de hoogte opgezet, Spinzel om het lichaam heen te trek-
lcen, waar in ze zieh met groote vlyt zo lang omwendt en keert, tot dat het
zel ve digt genoeg, en op alle zyden eilen en volkomen gelyk is. Als ze dit
geheel vervaardigd heeft, bevochtigt zy het överal met een waterachtig Slym;
dat, kort daarna opdroogende, niet alleen eene andere koleur, maar tevens
zodanig een glans krygt, als of het met een Vernis beltreeken wäre. Tot dit
gantfehe werk beiteedt de Rups menigmaal niet meer dan 4 o f 5 uuren; en de-
Bg. 3. ze behuizing is in de 3 de Fig. naauwkeurig afgetekend te zien. Dezel ve is van
boven tot over de helft helder- of ftroo • g e e l, waar tegen zy zieh naar onde-
ren' graauwächtigdr vertoont; hoewel ’er ook eenigeri gevonden worden, die
doorgaande eene blinkende wit - graauwe koleur hebben.
,§. 6.
In dit wel beflooten Celletje kan men, na drie o f vier dagen, de Rups nog
in haare voorige geilalte vinden; doch na verloop van dezelven zal men, de
. Pig. 4. huid afgeftrookt zynde, ’er zodanig eene Pop in vinden, gelyk de 4 de Fig. aantO
O ß t ,
* Dit is inderdaad eene zeer merkwaardige Eigenfchap; vermifs men zelden eene Rups zal
■ vinden , die zieh by de aanraaking doodftille houdtjinzonderheid wanneer men h?t tddere
gevoel van alle ändere Rupfen overweegt. Want, gelyk alle b^irige Rupfen , ;zo;dra men
haare buiteftfte haireh flechts.äanroere, ’er eönig gevoel Van fcHynen te hebben; dus zya
ook de gladde meeftal zd gefteld, dat men ze niet geen ftrooefe zagtkens ko ffle aanraaltSa,
o fz y to o n e n terflond dat z e 'e r gevoel.van. hebben, en Zoeken het gevaar te öntwykeö.
Mogelyk is'het eene ingefchapen Eigenfchap van deze Rups, zieh öngdvoelig en als dood
te houdefi, op hoop dat haare vervolgers haar als geen leevend Schepzel zullen aanmet
Jten; waar tegen anderen, op de mlnite aanraaking, o fz ich in elkändef'rollen en n'eder-
. v a llen , o f zieh aan een draad nederlaatenf ö f plotsling nedervallen, en als dood blyven
liggen , tot dat het gevaar over fchynt te.weezen. Ondertuffchen heeft deze Rups^ haare
ongevoeligheid tot haar ongeIuks; vermiet > zo als de Hr. s|fei verder zggt ,..^y .daaröm des
te meer gevaar loopt van dpor-de Slurpwespen met eieren belegd te worden. Doch het
merkwaardigfte i s , dat de Pop van deze Rups weder 2 o gevoeiig ij,' als de Rups ongevoe-
iig was; gelyk vfirvolgens gemeld wordt» P * V e r t a a l e r .
toont, die altoos in dit Spinzel met den Kop naar boven ftaat. Derzelver T ab,
‘ vöorlte deel vertoont zieh hier zwart - bruin, gelyk ook de Vleugelfcheeden z yn ; LVlr-
en het daar op volgende Achterlyf is fchoon geel; dpeh de beide laatite leden
zyn wederom zo donker als het bovendeel: voorts ziet men ter wederzyde van
’t Achterlyf 5 o f <5 Spiegelpunten. Daar zyn ook Poppen van deze foort, die,
zonder eenig geel, ten eenemaal zwart-bruin zyn, fchoon ’er dezelfde foort
yan Vlinders uit voortkome. Zo ongevoelig, gelyk we boven gezegd hebben,
als deze Rups is , zo gevoeiig is in tegendeel de Pop. Miffchien is de oorzaak
dezer verfcheidenheid hier in te zoeken; dat de Pop eene weeker huid, dan de
Rups, heeft; en om die reden heeft ze dan ook een zo hard en itevig Spinzel
noodig- §• 7-
Na dat deze düs in eene.Pop veranderde Rups 14 dagen lang beflooten heeft
gelegen, komt ’er die kleine Vlinder uit voort, wiens gedaante in de 5 dS 6 ^ 6 ¿ü 7,
en 7Je Fig. vertoond wordt. Waren nu de byzondere tekeningen der Rupfe
zodanig,'dat ze onze opmerking uitlokten; de fchoonheid van dezen Vlinder
verdient ook, dat wy hem niet ter loops, maar naauwkeurig, befchouwen. De
fchoonile donker - groene en met roode vlakken befprengde Jaspis moet voor
de prächtige fchakeering van ’t Wyfje wyken, dat in de 5 de Fig. afgebeeld, en 5*
aan het dikke Achterlyf te kennen is : want-het pronkt niet alleen met de ge-
melde koleuren, maar die koleuren worden nog door eene daar onder ver-
mengde Goud - flikkering verleevendigd. De donker ■ groene en tevens daar
by fmalle Bovenvleugels, diergelyken men, ten aanzien der koleure , ook zom-
wylen aan ’t Mannetje ziet, zyn met drie paar fchoone hoog Carmyn roode
vlakken bezet, waar van ’er altoos twee te zamen Haan. Het eerlle paar is
langkwerpig en naail aan’t lief, en het daar op volgende paar heeft, zo wel als
het laatile, eene hoekig-ronde gedaante. De Ondervleugels zyn ten eene-
inaal hoog Carmyn - rood, en hebben een eierlyk zwarten zoom aan den rand,
die nu eens breeder, dan eens fmaller bevonden wordt. Wat het lyf aanbe-
langt, het zelve’is donker-blaauw, en.die eigenile koleur ziet men ook op de
Bovenvleugelen veeler Vlinderen, als uit de 6 de en 7 da Fig. blykt- Deö*'* Rg. V-
vertoont een vliegend Mannetje, wiens Achterlyf veel ranker, dan dat Van
’t Wyfje, en met een fchoon - rooden ring voorzien is; die echter ook aan
yeele anderen ontbreekt, fchoon ze uit eenerleie Rapfen voortkomen. In ’t
zitten draagen deze Vlinders hunne Vieugels gemeenlyk in diervoege, dat de
onderfte geheel bedekt zyn door de bovenfte , die ’er over heen liggen, gelyk
de 7 de Fig te kennen geefc. De zes Pooten hebben, even als het ly f, eene Fig. y.
donkere, blinkende koleur; en hunne bovenfchenkels zyn niet, zo als veele
anderen, met hairen bezet; de Sprieten zyn aan beide de geflachten eenerlei,
en insgelyks donker; maar dewyl ze byna als langkwerpige kolfjes eindigen,
zo hebben ze daar in by alle anderen dezer Clafle iets byzonders*.
§. a-
■ Meer dan eens is my, in de.Maanden van Jaiy en /iugußus, zodanig eene foort van yiirr