T a b . achteren heeft ze, in plaats van een ilaartpünt., eenige naauwlyks zichtbaars
XIII. hair • borfteltjes, welke haar dienen om zieh in deze behuizing te wenden en
te keeren: want zy is onder de beweegelyke Poppen te rekenen.
§. 6.
Na dat deze Pop drie weeken in haar ipinzel gelegen heeft, komt ’er, in da
maand July, een zeer fchoon Vlindertje uit te voorfchyn ; en dus juift op
dien tyd wanneer de vruchten , waar aan het zyne Eitjes moet leggen,
reets gezet z y n ; dewyl anders het jong uitkomende Rupsje, wanneer de
Eieren eerder gelegd wierden, uit gebrek van voedzel, zou moeten iler-
ven: zo dat wy ons ook hierin over de wyze fchikking des Scheppers, om-
trent dezen Worm , gelyk by andere Infeften, mögen verwonderen. De
” £•4* 4 de fig- vertoont ons het Wyfje van dit Vlindertje, het welk alleen door
het dikker Achterlyf van ’t Mannetje te onderfcheiden is , in eene vliegen-
de gedaante. Deszelfs ßovenvleugels hebben wel eene helder graauwe grond ■
v e rw e , maar die is met zo veele fmalle , en eenige breede, flangswyze en
zaagvormige donkere dwars-linien doorweeven , dat ze veel overeenkomft
hebbe met gebloemd Damaft. Kort aan den buicenrand befpeurt men eene
groote rood-bruine vlak , welke zwart-bezoomd en met goud- blinkende
trekken en punten vercierd is; naaft dezelve wordt men het golvendeboordzel
van den buitenrand gewaar. De Ondervleugels hebben eene goud • blinkende
bruin-roode koleur, en zyn aan den buitenrand met eene breede en helde-
te franje bezoomd. Het voor - en achterlyf is geel - bruinachtig - graauw van
koleur. De Kop is klein , en vooruit fleekende ; en de daar aan zittende
Sprieten zyn aan ’t Mannetje, gelyk aan ’t Wyfje, hairvorming. Wanneer
deze Mot-vlinder op een groen blad z it, is hy veeleer te vinden, dan aan
den ftam des booms ; vermies hy omtrent eenerleie koleur met de fchorfe
he eft; en ordenlyk met geflooten vleugels en bedekte pooten en fprieten,
Fig. 5- gelyk hy in de 5d= Fig. is afgebeeld , gantfeh onbeweegelyk zit. Doch zo
ras men hem te nakome, vliegt hy eensklaps weg , eer men ’er gedachten
op hebbe.
Di
De groenachtig-graauwe, donker- en helder. geftreeptt
B l a d w i k k e l e r , op de grooteBrandnetel,
lenevenshaareverandering tot in een
V l i n d e r .
§. i-
Tk hebbe alvooTens, op Tai. IV. dezer tegenwoordige ClafTe, een Bladwik- Tab.'
1 keler befchreeven en afgebeeld, die zieh alleen op de groote Brandnetel ont- *
houdt, en zieh met derzelver bladeren geneert; maar ik hebbe ’er ook byge-
zegd, dat ’er nog meer Rupfen waren , die daar op aasden, en tot de Blad-
wikkelers dezer Gaffe behoorden. Nu zullen wy wederom eene derzelven vaor
ons neemen, die niet alleen als Rups, maar ook als Pop en Vlinder, van de
voorige onderfcheiden is.
§-. 2-
In de maand van Aigußus en September ziet men menigmaal aan de groote
Brandnetel, hier en daar, eenige verdorde bladeren, welken bundelswyze te
zamenhangen, en zieh gedeeltlyk bruin, doch meeital zwart vertoonen. De-
zelven zyn doorgaande dus door draaden te zamen getoogen; en menvindt’er
dan gemeenlyk deze op de X IV de Tab. afgebeelde en reets vol waffen Rups in.
Wanneer dezelve nog klein is , kan ze zo lig t niet gevonden worden; dewyl
ze alsdan weinig verandering in deNetelbladerenmaakt: maar, halfwaffen zyn-
d e , knaagt ze een grooter ftuk van een blad a f, en hecht dat, op het zelfde
o f op een ander blad, zo konftig vaft, dat zy ’ereenebekwaamewooning tus-
fchen hebbe , en ook ter zelver tyd het overige van .het blad, dat nog frifch
i s , tot; voedzel gebruiken könne. Dit aangehechte blad wordt naderhand, door-
dien het verdroogt, o f zwart, o f bruin, gelyk in de i fte Fig. te zien is; doch Fig. r.
het behoudt van achteren en van vooren eene opening, op dat ’er de Rups,in
geval van nood, uitkomen, en haare vervolgers ontwykenmoge: wanneer z y ,
gelyk anderen, längs een draad ter aarde valt. Voorts ilaat hier nog aan te
merken, dat de wooning onzer Rupfe niet altoos eenerlei is , en zodanig als
ik ze afgebeeld hebbe; want zy verändert dezelve dikwyls, en dan heeft die
ook wel eens eene andere gedaante.
§• 3-
Om nu de Rups beter te leeren kennen , zullen wy de 2de Fig. beichou-
wen. Volwaffen zynde, beloopt haare grootite lengte, in ’t kruipen , op een
duim; doch ze kan zieh dan ook tamelyk verkorten. Ze is wat rank, en zeer
ißt Deel, ade Stuk. A a a a be