Tar. ik , als gezegd is , deze Rups de Borilel-Rups nöeme. Het voorile dezer
X X XVII,hair- bosjes is het hoogite en dikite, daar op volgt ’er een iets kleiner, en zo
voorts weder een kleiner, tot het läatile toe. De beide zyden dezer bosjes
zyn w it, doch boven zyn ze van achteren en van vooren zwart. Op het laat.
ile bosje volgen twee Ringen, ieder met een Oranje-geel knopje voorzien,het
welk de Rups beurtswyze intrekken en uitichuiven kan. De allerlaatile ring
is met een langen Staart, uit ityve, zwarte hairen te zamengeiteld, en fchuins
naar achteren opwaarts ftaande, vercierd. Ieder lid, huiten den hals, heeft
wederzyds twee of drie zwarte knopjes, rondsom dewelken lange, helderehai-
ren ilaan. Van onderen längs den buik ziet men zes o f zeven Oranje-geele
punten, die in eene evenredige linie ilaan. De Pooten, die in hun gewoon-
lyk aantal bevonden worden, zyn gezamenlyk geelachtig - graauw, en de on-
dervlakte van den buik is met Oranje-geele vlakjes befprenkeld.
§• 4-
Deze Rups is langkzaam in ’t kruipen, waar by ze den kop altoos zeer laag
houdt. Wanneer ze ftille zit en haar iets nadert,dat haar verdacht voörkornt,
maakt ze een hoogen bochel, doordien ze den Kop nederwaarts trekt, en de
fig- 3- voorile en middelite leden des lyfs om hoog heft; welke geilalte ik in de 3 * Fig.
•dezer Tab. nagebootil hebbe. Deze kromming van ’t lyf veroorzaakt dan, dat
•zieh de Borilels op den rüg, meer dan gewoonlyk, van elkander verwyderen,
en zy daar door eene kluchtige geilalte kryge. Doch indien ze werkelyk aan-
geraakt wordt, rolt ze zieh, volgens de gewoonte der meeite hairige Rupfen,
te zamen, en valt voorbedachtlyk ter aarde; en daar ze valt, blyft ze 00k zo
lang zonder eenige beweeging liggen, tot dat ze befpeurt, dat het weder vei-
lig op den weg z y ; o f, op dat ik my meer naar de kunft uitdrukke, tot dat de
onaangenaame bevinding, welke in haar lichaarn, door de aanraaking van een
ander lichaam, ontftaan is, weder ten eenemaale verdweenen. zy. Als de tyd
haarer veranderinge nadert, begeeft ze zieh onder de befchaduwde takken der
heggen en bofehen, en overfpint zieh eeril met een zeer rüim, graauw Weef-'
zel, daar ze weinig hairen onder mengt. Dit ruime Spinzel dient haar alleen
. voor eene foort van Hangmat; want binnen in hetzelve vervaardigt ze vorders
eene zeer digte en eiervormige behuizing, welke, wegens de hairen van haar
ly f, die zy ’er allen invlecht, gelyk een zagt Vilt in ’t betailen, en bruinach-
¥ig. 4. tig van koleur is. De afbeelding van dit dubbel Spinzel is in de 4 Lk Fig. te zien.
§• Sy
Wanneer nu de Rups een paar dagen in haar nieuw vervaardigd dubbel Spinzel
gelegen heeft, ilrookt zy haare kaale en ondertulfchen rimpelig geworden
Rupfen-huid af. Hier op komt ze' als eene blinkende zwarte Pop daar uit
. Fig. 5. voort, zo als de 5 de Fig. onzer Tab. ver.toont. Deze Pop is van vooren tot
achteren, over den rüg, met raod- bruine hairen begroeid, en aan ’t laatlie
1 1
lid met een lang ilaartpunt voorzien. De Vlinder, onder dit Masker verbor- T ab.
gen, wordt , binnen drie of vier weeken, naar maate der geilelteniffe des XXXVII.
weers, tydig ter geboorte. Nu had ik uit eene Rups van zulk eene zonderlin-
ge gedaante, wel een veel prächtiger Vlinder verwacht, dan ’er te voorfchyn
•kwam; maar na dat ik denzelven bekomen, en , by de eerile befchouwing, be-
fpeurd had , dat hy even zo van koleur wäre, als de Rups van te vooren ge-
weeit was, behaagde hy my echter des te meer; nadien het iets raars is , dat
de Vlinder dezelfde koleur heeft als de Rups, waaruit hy voortkomt; waar van
ik in de derde Clafle dezer Nacht-Vlinders breeder fpreeken zal. W y zien
dan, dat onze Vlinder, wiens afbeeldzel ons in de 6*c en 7 ic .Fig. onder ’t F‘S- ®-
00g komt, eene graauwe grondverwe heeft, met veel opgeworpen punten.be- en
(prenkeld is, en in dezelven, op de Bovenvleugelen en ’t Voorlyf, verfcheiden
witte , zwarte en Oranje geele -tekeningen -draagt.- De dikte van ’t Achterlyf
is by deze Vogels het eenigite kenmerk,. waar door het Manlyk en Vrouwlyk
geflacht van elkander onderfcheiden kan worden. Das is in de 6 A^ iig ., uit
hoofde van het dikke Achterlyf, het Wyfje ligt te kennen; als zynde het een
algemeene en dikmaals herhaalde Regel, dat de Wyfjes der Nacht-Vlinders
een djkker Achterlyf hebben, dan de Mannetjes. Doch laat ons deze Figuur
nog wat naauwkeuriger befchouwen. De-graauwe grondverwe der Bovenvleu^
gelen is iets donkerer, dan de koleur der overige deelen; want deze laatile
valt eenigzihs in ’t helder-bruine. Boven op den rüg van ’t Voorlyf ziet men
¿en paar fpitze uitileekzels van zwart vederRof, die aan de voorzyde met twee
Oranje-geele vlakjes vercierd zyn. De tekeningen van de Bovenvleugelen be-
ilaan voornaamlyk in de volgende. Midden in den V leu ge l, doch kort aan den
vooriten rand, ilaat een byna driehoekig witachtig vlakje, waarin twee zwarte
puntjes gezien worden. Wat meer naar den buitenilen uitgeronden rand des
Vleugels, loopt ’er eene zwarte linie overdwars, en naaft daaraan een Oranje-
geel ilreepje. Nog nader aan den buitenrand vertoont zieh een gantfchbleek,
en naar de binnenzyde zwart geboord dwarsitreepje. De buitenrand zelve is
met zo veele donker • graauwe vlakjes getekend, als’er rondjes aan geteld worden.
Nu ilaan ons verder nog na te gaan de tekeningen, die tuffchen het ge*
melde driehoekig vlakje en het lid gezien worden. Eeril komt ons voor een
kromme, witte , en naait dien een zwarte dwarstlreep, a an ’t einde van welken,
naar den kant des Ondervleugels, een Oranje-geel vlakje ilaat. Daarop
vertoont zieh,na eene breede graauwetuflchenruimte, nog een diergelykOranje
geel vlakje in een witachtigen grond. Doch het lid zelve is weder met een
zwart ilreepje vercierd. T ot dus verre van de koleuren onzes Vlinders.
§ .6 .
De Sprieten van dezen Vogel zyn zeer dun , zonder Vedervezelen, en aan
beide de geilachten'eveneens. Uit de 7 cte‘ Fig. is a f te neemen, hoe deze foort
van Vlinders in ’t zitten haare twee lange en hairige Voorpooten recht voor-
waarts uitileekt, en ter zelver tyd de Sprieten naar achteren längs het ly f legt.
B b b a De