vivu vendig aanzien te geeven,en den glans dier tekeningen luifterryker te maaken.
• p e Kop der Rupfe is middelmaatig groot, blinkend zwart-graauw van koleur,
en eenigzins bedekt door de. geelachtig - roode hairen, die rondsom den
hals ftaan. leder ring o f lid van ’t ly f, de beide eerften na den hals uitgeno-
men, is van onderen wederzyds met een hoog-geelen boogswyzen flreep ver-
-cierd, in wiens midden een Kaneel-roode knop ftaat. Ook ziec men boven
in den donker - bruinen grond van den rüg nog verfcheiden diergelyke roode,
hoewel iets kleiner, knoppen; de hals heeft ’er naamlyk twee, en de andere
-fingen, uitgezonderd de eerlte naaft den hals, ieder-ein. Nevens deze Kaneel
- roode knopjes beipeurt men op ieder ring, mitsgaders in de kerven der
laätfte drie leden, nog 2 .o f 3 Oker-geele knopjes, welken alle met körte
roodachrig - geele hairen bezet zyn. Tuflchen deze'lven ziet men hier en daar
witte vlakken van onderfcheiden grootte; en onder deze zyn die op de achter-
fte ringen altoos grooter, dan die welken op de andere gezien worden. De
Leezer zal de orde, gefteltenis en verdeeling dezer cieraaden beter in de af-
Ftg. 1. gezette i fte Fig. können nagaan, dan.ik diezelven kan aanduiden, waarom ik
hem voorts derwaarts wyze. De gezamenlyke 8 paar Pooten onzer Rupie
zyn bruin, ~en ze -is Byzonder langkzaamin ’t-kruipem
* 2.
Wanneer de tyd haarer veranderinge nadert, kruipen deze Rupfen meeM
aan den ftam van een boom, indien zy ’er een kort by haar können vinden,
■of ze zoeken ten minfte eenig hout, om ’er haar Spinzel aan vaft te hechten.
■Zy knaagen dan kleine fpaantjes van de fchorfe, o f van-het hout, mengen de-
zelven onder haar Spinzel, en maaken het daar door niet alleen hard enduur-
zaam, maar ook zeer onkennelyk; gelyk we zulks reets van meer andere Rupfen
gemeld hebben. Z y byten ook, by gebrek van andere ftoffe, de dorre
■blaadjes in ftukken, o f fpaantjes van de Doozen, Tvaarin ze bewaard worden,
en mengen die-onder haar Spinzel; gelyk alle de Rupfen van deze foort, die
•door my opgekweekt z yn , gedaan hebben; en dan ziet ’er dat Spinzel u it ,
Hg. 2. gelyk het hier in de 2 de Fig. vertoond wordt, welke afbeelding ik ten dien
einde ontworpen hebbe, op dat men ’er zieh een des -te duidelyker begrip van
-zoude können maaken. -
%•
, In deze wooning blyft de Rups nog eenige dagen te zamen gekromd, en ,
naar den uiterlyken ichyn, onveranderd liggen. De Rupfen-huid vervojgens
afgelegd hebbende, vertoont zy zieh in eene nieuwe geaaante, en wel als z o ;
Fig.3. danig eene Pop, waar van wy in de 3 fc-fig. een natuurlyk afbeeldzel voor
oogen hebben. Ik oordeele ’t niet noodig, my met derzelver befchryving lang
op te houden; ’t zal , zo ik vertrouwe, genoeg zyn , haare gedaante en ko-
leur met weinige woorden voor te ftellen. Voor' aan den Kop ziet men een
paar kleine fpitfe uitfbeekende punten ; bet V o o r ly f, beneyens de Vleugelfcheefcheeden,
is zwart- bruin; , het Achterlyf, welks leden diep ingekorven zyn,TiB.
en met een byzonderen glans fchitteren, is iets meer roodachtig- bruin vanko X X VI I .
leur, en heeftaari ’t uiterile einde een kort ilaartpunt. Ik hebbe hier voorens
pag. 201. Tab. III. van deze tweede Claffe der Nacht-Vlinders, §. 7. gefpro*
ken van eene Pop, .die deze byzondere. merkwaardige Eigenfchap bezit, dat
z e , op de minite aanraaking, zeer fchielyk rond draait gelyk een to i, en wel
nu na deze, dan na gene zyde. Die zelfde Eigenfchap hebbe ik ook aan deze
Pop befpeurd; alleen met dit onderfcheid -, dat de eeritgemelde aan een draad
vaft haöge, en deze geheel vry ligge. Vermits nu :het' Spinzel onzer Poppe
ze e rity fis , veroorzaakt haare beweeging een des te fterker geruifch, en de
Pop is daar door des te bekwaamer, om haare vervolgers, ik meen de Roof-
Infeften, afte weeren. •
§. 4. . , . .
Doorgaände komt de Vlinder 3 weeken na de verandering der Rupfe uit het
Poppevlies te voorfchyn, ten wäre- hy een fpadeling is*. Doch by deszelfs
geboorte hebbe ik- niets byzonders befpeurd. Schoon de koleuren dezer V linders
zieh met zeer leevendig vertoonen, zyn echter hunne tekeningen te voor-
treffelyk, te konftig en menigvuldig, dan dat ik my vermeeten zoude in ftaat te
zyn, om die ordenlyk te befchryven. De grondverwe van ’t Voorlyf en van
de Bovenvleugelen is graauw, en genoegzaam gantfeh teder gemarmerd Men
ziet ’er eene groote menigte van zwarte en witte vlakjes , golfswyze geflineer-
de dwarshmen en nngetjes in , en wel meer dan men duidelyk met woorden
zou können uitdrukken. De buitenfte cierlyk uitgefchulpte rand is geelachtie-
graauw bezoomd, en eene diergelyke vlak,die genoegzaam in ’ t graauwe ver-
dreeven is , ziet men ook aan den voorften rand, waar omtrent een der ee«
melde zwarte ringetjes ftaat, met een zwart puntje in ft midden. Dit alles is
m de 4«e en 5<i= Fig. duidelyk te zien. Doch tot het befchouwen der Onder- k v
vleugelen kan alleen de 4 de Fig. ons dienen. Derzelver koleur is geelachtie- eifsT"
graauw, maar den buitenften uitgefchulpten rand ziet men iets helderer- eeel ^ 4»
bezoomd; gelyk dan ook de grond naar ft lid toe een weinig meer in ft eeele
valt, Het Achterlyf, datmen in die zelfde Fig. ontdekt kan zien , en wiens
dikte ons het Wyfje te kennen geeft, is insgelyks geelachtig - graauw van ko-
leu r, en met een teder ftof bedekt. 5 6 van K0
De gedaante van onzen Vlinder, zo als hy met geflooten Vleugelen z it, is
in ■ nen, die in den Herfft te vooren nito-Air« ’ wanA®er het jonge broedzel der ge-
reets gezien wordt.' , uugekomen z y n , en hunne Eieren gelegd h eb b en ,
ißt Deel. 2de Stuk. m1 t Kleemank.