Tin. fen gemeenlyk gevonden worden , isin ^wwy' en July. Men vindt ze eftket-
XXIV. vöudig aan verlcheiden foorten van Melde öf Milde, ook Melkweide genoemd.
D itK ru id , m ’ t~L,a.vy,n dtriplex genaamd, s:n waar van, als gezegd is , ver-
fcheiden foorten zyn, is het eenigite geflächt'van Planten , waarop ik dezelve
tot nog toe gevonden "hebbe. Nochtans moet ik eene foort hier van uitzonderen,
die, van wegen haaren walgelyken reuk, de Hinkende Melde ( Atriplex
foetida, ßve Vulvana ) genoemd wordt. Doch völgens het bericht van andere
Jnfeäen-Befchryvers , zou onze Rups ook menigmaal aan den Hinne- bf
Braambezien H ruik gevonden worden, en zieh met deze bladeren, zo Wel als
met die van de Melde, voeden; dat ik ook geenzins in twyffel zou willen trek-
ken*. Al wie zieh veel moeite befpaaren, ett niet oplettend naar deze RupS
zoeken wil, zal dezelve zelden te zien krygen; eensdeels, om dat ze meeital
onder aan den Steel onder de benedenfte bladeren z i t ; en> anderendeels., om dat
ze groen van koleur is. Daar en boven zo hebben z e , wanneer de Zorn wat
fterk fteekt,' de gewoonte wely om zieh, geduurende het tydsverloop van de
eene Maaltyd tot de andere, onder de brokkelige aarde te verfchuilen, en das
veele uuren op een dag geheel onzichtbaar te blyven. De Eieren, waar uit
deze Rupfen voortkomen, worden van de Vlinders, hier onder befchrefeven
eeril in ’t voorjäar gelegd f , en wel enkelvbudig aan de bladeren dezer Planten
verilrooid. By aanhoudende wärmte v a n ’t Weer komen de jonge Rupsjes al
heel
* Dit bericht is ook niet ongegrond; want ik hebbe-deze foort van Rupfen ook eens o'pdeft
Struilt van de Braambezien gevonden, en gezien dat ze deszelfs bladeren nuttigde. Doch-
buiten di-t hebbe ik z e o o k menigmaal op eene W e id e ,.daar vefl. Eizen-, Eiken- en Wil-
geboomen om heen Ronden, nu op deze, danop gerie plant d ie f Weide zien zitten eh
eeten. In ’c aigemeen hebbe ik daar en boven waargenonien, dat ze geen koflverachtiler
o f niet zeer k ie feh 'ls ; inaar behalve' dedVleidebläderert ook"b!aderen van Peulen , van-
T u in -S a la d e , van Zuuring, van Nagelkruid, en van veele andere, planten zeer wel Iuil;
en zelfs, ingeväl van nböd, de ßoornbiaderen niet ontziet. Ze zyn 'eerii zeer heet-bon-
g e r ig , en vreeten daaiom dikwyis en v e e l ; ook -Wordt men duidelyk gewaai;, dat ze de-
genuttigde fpyze ras verteeren, en zieh dirs menigmaal van de overvloedige vniiigheidonev
• lallen. Hierom moet men ze Ook dikwyis r-eim-gon .als men.haar niet in' gevaar wil flellen,
van voor de Verandering ziek,te worden e n t e iierven. Doch men doet wei het b e lle ,,
wanneer men ieder Rups van deze fdört .afzon.derlyk bezgrgt; want als men baarengier-
honger niet fpoedig met'frifch voeder fti-lt, pakken zy zelfs elkander a'ati , en kwetzen
zieh dikmaals zo ilc rk , .dat ze onbekwaam ter veranderirige-worden. Op zeteren tyd häd1
ik eenige Rupfen van eene andere -foort in gezelfcbap van deze,Melden-Rupfen opge-
kweekt, en eens by öngcluk ve rg e cien , denzelven frifch voeder te geeven.,*'doch deze
onachtzaamheid had ten g e v o ig e , dat de Melden -Rupfen de andere foort, welke zo beet-
hongeri-g niet was, ten eenemaale-öppeuzelden. K lS e iS ia b h ,'
Dewyl ik echter tot hier toe byna aitoos, en de Meer Rofel o o k , geiyk hy hier na $. 5.
verklaart, ondervonden heb b e, dat eenigen dezer Vlinders dikwerf nog in dl^:Herffl ge>
booren worden; Tchoön anderen eeril in ’t volgende jaar hun Poppenvlies verlaaten, en
ten voorfck§yji.iks:men J zo moe.ten.deze Vl-inder^-welken nog in den Herfa en voor.deiy
Winter uitkomen, «oökl nog voor den Winter paaren , en hunhe Eieren aan zodanigege-
waRen, by voorbeeld dan de Hinnebezien- o f andere Braamilruikeh, le g g en , welker Stengels
den Winter door blyven fta'an. Ze moeten, zegge i k , ongetwyffeld nög in den H er®
hunne Eieren le g g en , nadieu ze zelfs nog voor den Winter ileiven. Kn.EEMA.HB,
e
o
heel fpoedig ter waereld, en vinden haar voedzel terilond aan die bladeren , T a*.
waar op ze gebooren zyn. Ze hebben, ter waereld körnende, reets haare XXIV-.-
groene koleur, maar Wordeni|fevolgens de gewoonte der meefte Rupfen, tny
toeneemenden Ouderdom , allengskens fchooner en grooter. Z y vervellen wel
eenige reizen, doch haare afgelegde hüiden zyn uitermaate dun en teder, zo
dat men haare vervelling menigmaal niet eens könne bemerken. Ik hebbe de*
:ze Rupfen ’s jaarlyks'zö onderfcheiden in groötte eh cie'raäden gevonden, als
ze in de 2 eerlle iiguuren afgebeeld z yn ,-'en deswegen het noodzaaklyk ge-
oordeeld, om dit onderfcheid aan te toonen y op dat de zulke’n , die ee-rtyds
eene dezer foorten mogten gezien hebben, zieh de aridere k’onneri erinneren.
Ik ben thans in de vafte verbeelding, dat de Rups, in'de afgebeeld, Kg. 1.
de Manlyke-, en de anderey in de 2 Fig> otitworpen , de Vrouwlyke foort en
zy. De onderviriding, teri miriilen aan de Vlinders, welken ik tot hier toe van
deze foorti.van Rupfen opgekweekt hebbe, en waar van de eenen' zo wel als
de arideren Veränderd zyn', heeft my in dit gevoelen hoe längs hoe meer ver-
fterkt.- Want fehoon deze Vlinders, gelyk'ik;böven ree'ts gezegd hebbe, ten
opzichte der gedäante en kölerire, elkander volkomen gelyk waren, overtroffen
echter die genen ,7welkeri-Iiit de grooüfte Rupfen, als die in 'Fig. 2. afgebeeld'*,
vöörtkwameri; de andere rneikelyk in groötte f öm niet te '^)feeken van de
dikte Van ’t Achterlyf, als waarin het wez’eniyk en algemeen Kenteken van ’t
Vrouwlyk-geflacht by de Nächt-Vlmders befläat.; En overeenkomilig hier
mede hebben ook die Vlinders, welken ik, om bovengemelde reden, voor de
Wyfjes hield, hun geflacht inderdaad -zelfs beveiligd; nadien ze met de änderen,
welken ik voor Mannetjes aanzag, paarden , eri ’ naderhand Eieren ter
waereld bragten.
‘ P e Rflps» jri de i r‘e ^'g., aFgebeeld:, o f het Mannetje, iä niet volkomeri :'3 Fig. t i
driim lang, mäar zeer dori en'jjflchtig,’ eri bynä van achteren tot vooren even
dik: doch ik moet ook by deze gelegenheid zeggen, dat ik h ier, tot de af beelding
dezer Rupfen, de allergrootile, die ik vinden konde, tot een voorbeeld
genomen hebbe.- Alle de leclen of ringen van ’t ly-f -zyn zeer kennelyk van et?
kander te onderfcheiden. De huid is glad, en dof-gras-groen van koleur.
De Kop^is ten nriniten half zo groot, alssieen der overige leden. De koleur
valt eenigzins in t geelachtige, en is fehoon van glans. De Hals is yan vpo-
fen , daar h-y aan ’t hoofd z it, wit g’eboord, en van daar af tot aan de Na-
Ichmyers loopt- er wederzyds eerie rechte witte linie van onderen längs den •
Buik, boven welke linie de 9 gewoonlyke Spiegelpuriten - in orde-gezien können
worden; dezelven zyn aan de tegenwoordige foort van Rupfen Oranje-
geel, met een zwm-knngetje omgeeven. De rond yerwulfde Rüg is in dezer-
voege getelcend : Op ieder ringftaan 2 zwarte ftreepjes, het een naar de rechter
, riet ander naar de flinker zyde. In ieder dezer itreepies ziet men 2 pun-
en, de v-oorgemeide Spi’egelpunten volkomen gelvkenide; waar van het voor-
e alroos lets meer verheven, -en reets halfbuiten den ftreep-ftaat. De hals
R r 2 j,