T ab. , niet wel bepaalen : want met deze drie koleuren is de gantfche huid befchiU
XLII. derd. Van onderen längs den buik loopt ’er wederzyds een helder ■ geele ftreep
qver alle de leden heen, waar in zwarte Hippen gezien worden. Alle de ringen
van ’t ly f , mitsgaders alle de inkervingen of verdiepingen, zyn met een
wit itreepje vercierd, en de tuflchenrnimtens dezer itreepjes vertoonen zieh
blaauwacBtig - zwart gevuld; invoege dat de zwarte koleur dienvolgens de mee-
ile plaats der huidbeflaa, cn dns' wel ’t natuurlykile voor de grondverwe könne
gehouden worden. De Pooten dezer Rupfe hebben allen niet eenerleie koleur.;
want de 3 voarfte paaren en ’t achterfte paar zyn zwart, en de 4 mid-
delite paaren wit. Haar gang is zeer langkzaam ; doch zy behoeft zieh 00k
niet te verhaaiten, doordien ze nooit verder komt, dan van haare laage plant
op den grond, èn zulks nog maar eens van haai leven , te.weeten, als de tyd
haarer veranderinge nadert, die ordenlyk ónder de aarde gefchiedt ; waar
van wy nu verder zullen handelen
S- 2,
De Rups, tot haaren volwaflen ilaat geraakt zynde, en bygevolg geene fpy-
ze meer gebruikende, verfchuilt zieh, omtrent '3 of 4 duim diep, in definire
aarde,kort by de plant,van welke zy tot hier toe haar onderhoud gehadheefr.
Z y maakt eerit eene langwerpig ronde Bolligheid, die ze vervolgens inwendig,
en wel op de keurlykile wvze., met een graauw Spinzel bekleedt. Aan
dit Spinzel n u , Bet welk, gelyk meermaals gezegd is , in ’t begin enkel uit
eene kleeverige vochtigheid bellaat, welke de Rups draadswyze uit haaren bek
. laat gaan, blyveri rondsom veele kleine aarddeeltjes vait zitten,waar door bygevolg
de behuizing of het Spinzel der Rupfe uiterlyk met eene harde korll of
ichille overtoogen wordt,zo dat men het zelve eer voor een kluitje aarde,dan
voor het verblyf van een Infeft zoude aanzien ; gelyk. uit deszelfs afbeelding
Fig. 2. in de 2 de Fig. duidelyk kan afgenomen worden, ln deze met konit vervaärdigde
wooning ilrookt de Rups, na verloop van ongeveer 8 dagen, haare laat»
j j , , ite Rupfen - huid ä f, en verändert in eene Pop. De 3 d* Fig., onzer Tàb. vèr-.
0 ' tòónt deze Pop, benevens het binnenile der beBuizinge, waar in ze beflooten
ligt; zittende de ingekrompen Rupfen-huid nog achter aan haar ilaartpunt;
gelyk ik zulks altoos, na de opening van eene diergelyke behuizinge, bevon-
den hebbe.
§• 3-
Deze Pop heeft met de beide te vooren, op Tab. XXIII. en XXV. dezer
Claffe, afgebeèlde foorten veel , ja zelfs'eene groote overeenkomil, zo wel in
geilalte, als in koleur; gelyk, door de befchouwing der eeritgenoemde Plaa;
ten by de tegenwoordige, klaarlyk te ontdekken is. Niet minder zyn de beide
foorten van Vlinders, op Tai'fXXUI. en XXV. ontworpen, den Vlinder
van deze Tab. XL 1I. dien wy hier'voor hebben, niet zeer ongelyk. Echter
zyn en blyven ’t drie onderfcheiden foorten. Want, om niet te zeggen, dat
ononze
tegenwoordige Rups, zo in koleur als geilalte, zeer onderfcheiden is * T a b .
van de beide foorten, waar uit de Poppen en Vlinders van Tab. XXIII. en X L I I .
XXV. voortkomen, en dat ze een gantfeh ander verblyf en ander voedzel heeft,
dan die; zo heeft 00k de Vlinder van onze tegenwoordige foort zyne zekere
en onbedriegelyke Kentekens, waar omtrent ik nu niets melden, maar ’t na-
gaan daar van aan de befchouwing der Liefhebberen overlaaten z a l; vermits
een iegelyk ,die de voornoemde Plaaten tegen deze vergelyken en naauwkeurig
bezichtigen wil, het onderfcheid der Inftcten, daar op afgebeeld , genoeg-
zaam zal können erkennen.
§• 4-
Onze tegenwoordige Vlinder, dien wy in de 4 de Fig. met uitgebreide, en Fig. 4;
in de 5 de P?g.~met geilooten Vleugelen zien afgebeeld, komt doorgaans in de en 5.
maand Mai ter waereld, na dat hy den Winter over, onder het Poppevlies,
in zyn onderaardfeh verblyf, verborgen geweeit is. Deze Vlinder is gantfeh
graauw, behalve dat de Ondervleugels eene brninekoleur hebben,die naarhet
lid toe in ’t Oker - geele verfmelt. De buitenrand dezer Ondervleugelen is met
een wit boordzel voorzien. De Bovenvleugels hebben 00k zeer weinig cieraa-
den. Aan den buitenrand is insgelyks een wit boordzel, en binnenwaarts daar
aan ziet men eene fmalle, zwarte, zaagswyze linie; terwyl de overige grond
des Vleugels met veele tedere, zwarte aderen doörfneeden is , welken ik echter
voor geene byzondere cieraaden zou willen uitgeeven; dan alleen in zo
verre, als de grond tuflchen de aderen op zommige plaatzen donkerer, en
op anderen ligter o f helderer is.
| 5-
Het Voorlyf vän dezen Vlinder is van boven aan denKop met een hoogop-
geworpen flepje voorzien; dat in de 5 de Fig. bell ontdekt kan worden. Het
Achterlyf is aan ’t einde gefpieeten, en ieder lid van ’t zelve., van boven in ’t
midden, met een zwart itreepje getekend, DeSprieten, o f zogenaamde Voel-
armen, zyn by de beide geflachten vän dezen Vlinder hairvormig; beitaande
het enkel onderfcheid der geilachtefl hier in, dat het W y fje, Fig. 4. een dik-
ker Achterlyf heeft, dan het Mannetje. Aan de Pooten van den Vlinder z y n ,
gelyk de 5 de Fig. te kennen geeft, de Bovenfchenkels zeer digt met graauw
hair-flof bekleed,. doch de Onderfchenkels met zwarte ringetjes omgeeven.
De Eieren, welken door deze Vlinders gelegd worden, hebbe ik tot heden ,
dit fchryvende , nog niet te zien gekreegen.
* De Rups, op Tab. X X V. afgebeeld, zou voor haare 1 läatfte vervellingen nog al meeft
na de tegenwoordige gelyken ; dewyl ze alsdan menigtnaal even zo gekoleurd en gevlakc
•is, als deze. K l e e m a s w .
ifle Deel. 2 dt Stuk. Eee D i