T a b ."
XLVI.
delyk de aärt en wyze van verandering der Rupfe, die wy hier voor ons heb*
ben ', tegen alle vermoeden, bekend. ’ ! 0
§. S. .
Wanneer ik eens in de Maand Jur.y eene wandeling in den Hof deed, en
inyne oogen herwaarts en derwaarts liet gaan , zag ik by geval op het Gras
een paar witte Vlinders, die, terwyl ze juift paardenen aan elkander vait za-
ten, zieh zeer flil en onbeweegelyk hielden. Vermits my nu wel haail te binnen
fchoot', dat ze vah zodanig eene foort waren, diergelyken ik nog niet in
myne Verzameling had, en ik ook gaarne de bevruchte Eieren van het Wyf-
je wenfehte te hebben; zo nam ik deze Vlinders in goede verzekering mede
naar huis. Doch zy maakten des nachts zulk een geweld in hunne nieuwe
wooning, dat ik beducht wierd, dat ze dcor het veelvuldig vladderen hunne
.Vleugelen befchadigen en bederven mogten; derhalve ftak ik ze beide, op de
gewoonlyke w y z e , met Speiden vaft. Naauwlyks was zulks verricht, of ik
bezefte, dat ik ai te haaltig was geweell: dat my n u , naar alle waarfchynlyk-
heid, de hoop, om de Eieren van ’tWyfje te .eilangen, in dat opzicht gantfeh.
lyk benomen was; en dat ik het zelve in vryheid had moeten laaten. Ik konde
ook niet anders vef moeden, o f de Speldeiteek, die door het Voorlyf was ge-
gaan, zou het bederf der bevruchte Eieren veroorzaaken. Maar, gelyk de
vaitgeitoken Wyfjes - Vlinders doorgaans nog 4 ä 5 dagen leven, zo ging het
pok hier; eneer dit Wyfje ilierf, had het.zelve tot myne verwondering, meer
dan 200 ichoone, paerel • ronde, geelachtige, kleine Eiertjes- op eenen hoop
te zamen gelegd, welke allen aan elkander bleeven hangen, en waar van ’er
Fig. 1. eenigen in de 1 fte Fig. in hunne natuurlyke grootte te zien zyn.
§• SDus
was myn wenfeh wel vervuld,en ik had de'verlangde en bevruchte Eieren;
maar dat ’erleevende Schepzels uit zduderi voortkomen, was niet te denken.
Want het was zeer waarfchynlyk, dat de Moeder door de Speldeileek
eerder, dan zy anders zou gedaan hebben, had moeten iterven; mitsgaders
.. dat ook de. Eieren vroeger, dan- gewoonlyk, gelegd,. en gevolglyk tot geen
volkomen rypheid geraakt waren. Nochtäns maakte myne eerite overbäauing
my nu voorzichtiger; ,zo dat ik , onaangezien de geringe hoop, eenigen den
zelven evenwel naauwkeurig bewaarde. En ziel naauwlyks waren ’er 1.2 dagen
verloopen, o f myn Eier-hoop wierd leevend, en ’ er kwamen kleine Rups -
jes uitkruipen; welke, zo als het Vergrootglas my aantooonde, eenigziris hai-
rig en graauw van koleur waren. Nu was myne eerite zorge, met welke fpy-
ze ik dit jonge broedzel zoude opvoeden? Ik gaf ze in ’t begiri allerleie foort
van gras en kruid; doch dewyl ze toen eeril de bifitenile huid der blaadjes af-
knaagden, kon ik nog in geen zes dagen ontwaar worden, welke haare gelief-
,de fpyze was. Töeii ze echter grooter wierden en gaten in de bladeren der
* * » - - 1/riu«
kruiden beeten, zag ik , dat de zogenaamde Mos - Diflel dezen Rupsjes het aan. T ab.
genaamfte voorkwam; weshalve ik haar ook dezelve, tot dat zevolwaffenwaren,
vlytig bezorgde.
§• 4-
Toen myne Rupfen de eerllerriaal van huid veranderd waren, hadden zyde
«rootte van de 2de M i de zyden van ’t lyf waren geelachtig, de rüg graauw, Fig. i .
en door deszelfs midden liep eene tedere, heldere lime; ook zag men op de
ringen onderfcheiden knopjes. ln deze grootte verwiiTelden de meeíten ten
tweedenmaale van huid; en de daarop volgende wasdbm bragt haar tot dege-
daante.in de H Dg., afgebeeld. De Kop was nu geel.rbrum, en van vooren Fig. 3.
met een paar zwarte 00g - vlakken voorzien; aan de overige .deelen des lichaam*
was geene andere verandering te befpeuren, dan dat de koleur, de hairen en
de knopjes wat duidelyker in ’t 00g vielen. Doch toen myne tot hier toe met
veel zorge opgekweekte Rupfen in haar derde gewaad verfcheenen;zagikeeiiL,
dat ik die foort. van Rupfen had, waar aan ik ,om ze ter veranderinge. te bren-
gen, zo veele vergeeffche moeite beileed had.
- §• 5.
De 4 de Fig. vertoont dezelve in haare volkomen grootte. De lengte is ruim .fi», 4. ,
1 i duim; de Kop, niet zeer groot, geel-bruin van koleur, en van vooren
jets plat, is met een paar blinkende zwarte vlakken, als met oogen, vercier-d.
De twaalf leden of ringen van ’t lyf zyn diep ingekorvep, en de middelilen de *
dikitenl De grondverwe des lyfs is gantfeh zwart - bruin; en over het middeji
van den rüg loopt ’ er in de lengte, van den kop af tot aan den ilaart der Rupfe,
een Oranje-geele ilreep. Aan de beide zyden des lyfs is ieder ring met
helder blaauwe, ovaal - ronde en zwärt geboorde knopjes bezet; in diervoege,
' dat ’er ter wederzyde op de dünne ringen 2 , en op de dikke 3 gezien worden.
Onder ieder benedenite knop is ook een punt o f luchtgat te befpeuren. Dehel-
der-blaauwe knoppen zelve zyn rondsom met lange, ily v e , en zwarte hairen
begroeid, waar dopr ’er de Rups ook zeer hairig uitziet. Het gétal der Pooten,
die alle’ insgelyks zwart-bruin zyn, is zestlen, en door behnlp vän de*
zelven heeft deze Rups een fuellen loop. Wanneer ze aangeraakt wordt,ro!t
ze, gelyk alle hairige-Rupfen, zieh te zamen.
§ •6 .
Vermits deze Rups omtrent den Herfit haar volkomen wasdom eeril be-
reikt; iSgint ze zieh, omtrent dien tyd tot de verandering te fchikken, en wel
op de volgende wyze. Zy kruipt op den grond onder de itruiken, en befluit
zieh aldaar in een doorzichdg, graauw, en Eiervormig Spinzel, daar ze ook
haare zwarte hairen onder weet te mengen, gelyk in de 5 de Fig. te zien is ; en Fig. 5.
eenige dagen daarna verändert ze in zodanig eene Pop, als we in de 6 de Fig. Fig. 6.
F f f 2 voor