Tab. X. .weder twee witte knoppen; wyders weete ik niet, dat ’er op deze pppervlakte
iets meer is aan te merken, dan alleen n o g , dar ’er op' ieder zyde van den
tienden ring een paar donker- bruine , doch niet zeer lange , fbeepen naafl
elkander gezien worden. De ondervlakte van ’t ly f is meeftal bruin, als mede
d.e drie paar fpitze Voorpooten. Doch de vier achterfte itompen zyn iets hel-
derer, en de puntig toeloopende ftaartklep is donker geilreept.
§• 3-
Wanneer nu deze by uitnemendheid fchoone Rups van plaats veränderen,
w il, gaat zulks zeer langkzaam in zyn werk: want zy flingert by ieder fchree-
d e , met eene üdderende beweeging, een tydlang gins en weder ; het zy ze ’t
voorfle deel omhoog heffen of nederlaaten wille; en dit gebeurt altoos, of ze
jong o f oud zyn. Doch wanneer z e , zieh zat gegeeten hebbende , .'üitruften
wil, houdt zehaar ly f niet ity f en uitgeftrekt, gelyk:de meefte Span-Rupfen
doen; maar maakt alsdan zodanig een poftuur , dat ieroand , die ze alrede
Fig. 3. kent, haar bezwaarl.yk voor eene Rups könne aanzien. De 3 de Fig. fielt zeons
op een takje zittende, in die geftalte voor oogen: de Kop flaat zeernaby het
eerfte paar Achterpooten, d eR u g is in de hoogtegekromd, en verkrygt, door
zyne haaken en pinnen, eene zonderlinge gedaante. ln deze geileltenis blyft
z e , als men haar aanraakt, onbeweegelyk zitten; ten wäre zulks al tehardge-
fchiede, wanneer ze plotzeling ter aarde valt.
§• 4-
Gelyk wy nu uit de befchryving dezer Rupfe gezien hebben , dat ze'inveele
itukken van de overigen dezer Clafle onderfcheiden is; zo heeft zb 00k by de
Verandering iets byzonders boven die allen. Want als ze ten dien einde eene
bekwaamg plaats verkooren heeft, het zy een blad of ander äfdak, doch dat by
my het dekzel van de Doos was, omfpint zy zieh met een langkwerpig , wyd-
luftig en zeer teder Ne t, welk byna een toegebonden zak gelykt; en daar in
leit ze tweevoudig te zamen gekromd, in diervoege, dat de Kop naar boven
Raa. Na verloop van vier dagen ftrookt ze de Rupfen-huid a f, en verändert
in eene Pop; welke met het achterlyf naar beneden, en met het bovenlyf omhoog
gericht is. De afgeftrookte Rupfen huid, alsnu verdroogd en te zamen
Fig. 4. gekronkeld zynde, hangt dan buiten het N e t, gelyk de-4dei?g vertoont; en,
byaldien de Pop aangeraakt wordt, maakt z e , uit hoofde van deze afhangende
huid, eene zeer zeldzaame vertooning: want dewyl zy gewoon is-zich fnel te
beweegen, flingert de huid herwaarts en derwaarts, even als of de Pop met
Ftg 5. een ilaart voorzien wäre. In de 5 d? Fig. zien wy deze Pop buiten haar Spin,
zel. Z y is zeer dik, van vooren ilomp, en loopt van achteren fpits toe. Dit
fpitze deel is van achteren graauw, en heeft .ter wederzyde een zwarten flreep.
De overige ringeh van ’t Achterlyf, als mede het Voorlyf en de Vleugelfchee-
.; . . . den,
d€n;, 'vertoonen zieh fchoon blinkend ■ bruin, en deze zyn daar benevens metTAB. X,
donkere llreepen doortoogen; 00k ziet men op het voorlyf, omtrent den kop
en rüg; nog verfcheiden zodanige vlakken.
§. 5-
Drie weeken lang had ik deze Pop bewaard , eer ik my verblyden kon over
de geboorte van dien zo lang gehoopten Vlindej. Myn vergenoegen daarover
was des tegrooter, toen ik belpeurde, dat ik in hem een gantich vreemden
en my nog onbekenden galt had gekreegen. Want ichoon ik reets verfcheiden
V l i n d e r s k e n n e , w a a r v a n . i k d e R u p f e n n o g n i e t g e z i e n h e b b e ; - e n i k 00k in
verbeelding wäre , dat de Vlinder der tegenwoordige Rupie, onder dezen be-
hoorenmogte; wierd ik nochtans met. deszelfs. te voorfchyn- kamen van het te-
gendeel overtuigd. De koleuren , waarmede deze Vlinder , dien wy .in de
6 de Fig. afgebeeld zien, vercierd is , zyn wel eenigzins bleek, maar geevenhem Hg.]6.
echter'eene fraaie en bevallige gedaante. Hy draagt de Vleugels , welken wy
hier, doordien hy vliegend afgebeeld is , ukgebreid z ien , omtrent op eene
diergelyke wyze in ’t zitten. De byzondere uitronding aan den voorllen rand
der Bovenvleugelen, en de uitgefchulpte buitenrand, zo wel van deze, als van
de Ondervleugelen, welke 0,0k nog een breeden. zoom heeft, vallen elk zeer
düidelykiin ’t 00g ; weshalve ik my 00k met de befchryving hier van niet. langer
behoeve op te houden. Het gtootile deel der Vleugelen is eenigzins bleek
olyf-groen; doch hunne overige cieraaden, beftaande in de.oranje.-.geele vlakken
in de hoeken der Boven*, de bleeke, roozenroode vlakken en itreepen, en
■ de bruine linien en punten in alle vier de Vleugelen, zal ik , zo wel als deko-
leur van ’t gantfehe ly f, zonder breedere omfchryving , aan de verdere befchou-
wing van den opmerkenden Leezer overlaaten. Alleenlykhebb.eik hier nog aan
te merken, dat de, Sprieten eenigzins vezelig zyn , en dat deze Vogel een Wyf-
je geweeft Dit laatile hebbe - ik niet alleen aan ’t Achterlyf befpeurd, maaf
ik ben ’er nog meer van verzekercLgeworden, toen ik den 'nog levenden Vlinder
met een fpeld vaftftak : want toen lei hy eene groote menigte zodanige
bleek-geele en plat-ronde- Eieren, als in de 7 de Fig. vertoond worden. W a t ^ >7.
het Mannetje’ betreft-,. ik kan niet zeggen, dat ik het tot nog toe gezien hebbe
; maar uit de vergelykiug met andere Vliiders is ligtlyk af te neemen, dat
hetzelve;, uitgen.omen .de veder.vormige Sprieten en het-dünner Achterlyf,
geen byzonder of merkelyk onderfcheid vertoonen zal.
S s s 2