T W E E D E C L A S S E
2%. 4.
en 5.
Fig. 4.
d en ,) wäar mede de eene foort vry ilerker begaafd is , dan de andere, heeft
zekerlyk by de zulken, die boven de aarde blyven, eene oogenfchynlyke nut-
tigheid, naamlyk, de afweering haarer vervolgers. En even zo hebbe ik 00k
by de onder de aarde verborgen Poppen reets een heilzaam oogmerk van haare
beweeging aangetoondj ’te weeten, dat dezelven zieh dikwerf moeten omkee-
ren,.op.dat ze zieh niet doorliggen, o f , nog week zynde, door de harde
aarde naaden in haar vlies krygen. 'Doch .daar ichiet my nog een ander bedoel-
de te binnen, dat de wyze Sehepper miffchien gehad heeft, meü aan de onder-
aardfehe Poppen een veel iterker trap van beweeging. mede.te deelen, dan ze
enkel tot de omkeeringnoodig hebben.We, weeten,. dat 'e r ,z o weldes Winters
als desZomers., zo veelerleie foorten van Infecten onder de aarde hüisves'-
ten , als boven dezelve;■ onder welke 00k altoos de eene foort voor- d e : andere
vyandlyk is. Dit zo, .zynde kan het 00k niet=wel< anders weezen, of diergely-
ke Infecten , die hunne gangen en mynen onder de aarde maaken, moeten wel
eens by toeval op hee leger van zodanig eene Pop ftooten^en dezelve. veront-
ruiten, zo niet vyandlyk aanvalien; en in zulke omitandigheden is die fterkere
beweeging haar van zeer veeLdienil; dewyl ze ,d0ör:deze: haare-beweeging heön
en weder, diergelyke ongenoode galten kan verdryven, em zich-dträ ineiiig-
■maal het leven redden. . Om n u n a .d e z en uitüap , weder op-onze tegeflwoör-
dige Pop te komen, zo hebbe ik nog aan te-merken , dat dezelve juiit eene der
genen is , die eene vry Perke beweeging können maaken , waar by- zy zieh
itoutmöedig bedient van het,körte ileelpunt-, dat aan ’t einde van-’t Aditeriy'f
is. Ten opzichte der gedaante, heeft ze niets -byzonders by anderen voörüit';
z e is rood-bruin, zonder'Veel glans, en de meeiten dezer Poppen blyven den
Winter over onder de aarde liggen. Van die genen echter, welken’1 ik t’huis
opgekweekt, en in Potten, met aarde gevuld p-bewaardhäd ', «zyn’er veeleh
nog in het zelfde jaar van haare verandering, en omtrent 2 Maanden daärnä1,
uitgekomen: doch-van allen hebbe;ik eenerleie foort.van Vlinders gekreegen’,
tvaar van ik de befchryving nu voorts zal laaten volgen.
§- 6.
, De afbeelding van dezen fchoonen Nacht - Vlinder wordt ons in de 4 * en
5 de Fig. onzer Tab. voor oogen geiteld. De naam van Nacht - Uit, dienzomt
•migen aan dezen Vlinder geeven, is niet ongerymd. ’t Is te vermoeden, dat
de Uitvinder dezer benoeminge hier mede niet zo zeer daar op doelde, dat de
tegenwoordige Vlinder des nachts vliege; want dan zoii men, met evenveel
recht , dien naam aan ontelbaare andere foorten können geeven j als wel opde
byzondere gelykheid, die men vindt tuflchen den Kop van dit Infect, en den
Kop van een Nacht - Uil, het welk in de 44e Fig. het beite te zien is. De Kop
van dezen Vlinder, by anderen vergeleeken, is tamelyk groot, en met een
hoog verheven en aardig uitgeronden Halskraag vercierd. De koleur is helder*
Oker-geel, echter loopen.’e r, van de groote zwarte Oogen a f, tot aan ’t
Voorlyf, etlyke donker-geele itreepjes ter wederzyde door den halskraag,
welder
N A C II T- V L I N D É R S. Tab. XXIV. m »
welke de gehkheid met den Uilenkop grootlyks vermeerdefen;'inzonderhéid,TAB
wanneer ik het geflacht van Uilen, welk men Siuier-Uileh n oém t,'daar byXXIV.
vergelykei ■ Boven de oogen ftaan een paar hairvormige1, geele Sprieten, Wel-;
ke by de Mánnetjes en Wyfjes van gelyke dikte en lengte zyni By zommige'
Vlinders van' deze iöort is dé koleur van den Kop en Halskraag bruin, gelyk1
in de 5 Fig. te zien is. De bovenzyde of rüg van ’t Voorlyf is donker - bruin-
graauw. Zo weljvoorby den Hälss-i als by het Achterlyf, :ziet men een fpits ■
verheven flepjet endus loopen 00k beide de Schouderbladen ( als ik by de Infecten
zo fpreeken moge)'.geheel fpits toe, tot aan het eeríte lid van ’t Achterlyf.
Dit is wat roodachtiger - bruin , dan ’t Voorlyf.. Ieder lid is van boven-
in ’t midden met een Ipits toeloopend z wart vlakje getékend, dat aan beide de
zyden een helderen grond heeft. Het laatfte lid v a n ’t‘ ly f is met lang veder-
ítof bégroeid , en in ’t midden-, gelyk de itaart van een Vifch, Verdeeid,
§• 7.
Ten aanzien van de lange en fmalle Bovenvleugels, heeft deze Vlinder veel
ovhreenkomit met den v o o r ig e n e n in ’t vérvolg zullen ’er meer diergelyke
foorten voorkomen. De Bovenvleugels van den tegenwoordigeh' zyn fraai ,
glansryk, en met graauwe, bruine Oker-geele, en rosachtig - witte vlakken
en itreepen door elkander gemarmerd; en hier door ziet men ’er óok etlyke,
deels heldere en deels donkere, zaag-.en golvenvormige -linien overdwars in-
getoogen; zo dat deze Vleugels niet kwaalyk gelyken naar eene zekere’ foort
van Wortelhout.. Doch deze tekeningen worden- niet altoos by allen even-?
éens bevonden; hoewél het onderfcheid nooit zo groot z y , dát men het zon-
derling bemerken könne. De buitehrand is breed, donker - graauw bezóomd,
én teder uitgefchulpt. De Ondervletigels hebben desgelyks een breed boord-
zel, maar dat Oker - geel is. De gantfehe overige grönd is blinkend'- donker-
graauw, behalve dat ’e r, rondsom de leden, helder - brüinachtige hairenöver-"
heen liggen.
§. 8.
. Dat de 5 d2 Fig. onzer TrJ.hetMannetje dezer foorte van Vlinders vertoone ,Fig. 5,
k uit het bovengemelde genoegzaam af te neemen. Nochtans hebbe ik deze
Eiguur niet zo zeer ontworpen, om da'ar door het Manlyk geflächt aan tetoo-
nen, als wel om ae ongewoone geilalte dezer Vlinders, wanneer zy zitten te
ruiten, onder t 00g. te brengen. Zy trekken naamlyk hunne Pooten en Sprie-
ten onder de Vleugelen, en fluiten de Bovenvleugels dermaate. digt .aan ’t Ach-
terlyi, dat het zelve daar door byna geheel bedekt worde. I Zy können 00k de'
Ondervleugelen gemaklyk daar onder verbergen, vermits die, zo dra de V o -
gel de Bovenvleugelen wilfluiten, zieh van zelven toevouwen, gelyk eenZon-
nefcherm; we ke Eigenfchap men 00k aan de meeite Nacht-Vlindersbefpeurt.
Deze wonderlyke geilalte van onzen- tegenwoordigen Vlinder bewaart hem
1 wyls voor t gevaar, dat hy loopt om gevonden te worden; want, fchoon m