T a 8. § . 7 -
XXXVI.
Na dat ze zieh volkomen gemeft, en de uiterfte grootte verkreegen heb--
b en , bereiden zy zieh ten laatfte, gelyk alle andere foorten van Rupfen , ter
veranderinge. Na gehouden vaftendagen, en genoegzaame zuivering der on-
reinigheid des lichaams, zoeken zy naar eene plaaats, die voor den regen be-
dekt is. Deze nu neemen zy of onder een grooten tak van den boöm, o f aan
den naaften wand, o f ook wel in een gat o f holligheid van den ftam. Een
diergelyk verblyf gevonden hebbende, beginnen ze zieh in te fpinnen: zy trek-
ken dit Spinzel, in de gedaante van een witten draad, ui: haaren bek, en wee-
ten dien draad zo behendig en ordenlyk te weeven, dat ’er in körten tyd eeti
Fig. z. diergelyk graauwachtig wit. verblyf uit ontllaa, gelyk wy in de 2 de Fig. onzer
Tab. voor oogen hebben. Schoon nu dit Spinzel, of deze behuizing, tamelyk
dik z y , bevindt men het echter op het gevoel zeer leenig. Men ziet ’er van
buiten veele geelachtige vlakken in , van eene kalkachtige ftoffe, die,wanneer
tnen het Spinzel te zamen drukt o f kneuft, als eene ligte ftof wegftuiven.
§. 8.
De Rups blyft in dit Spinzel vervolgens nog een paar dagen onveranderd
liggen: doch alsdan de Rupfen • huid afgeftrookt hebbende, komt ’er de Pop
Tig. j. uit voort, zo als die in de 3 de Fig. naauwkeurig afgebeeld is. Het voorfte deel
van dezelve is dof- zwart, en het achterfte deel donker - bruin. Het laatfte lid
heeftgeen ftaartpunt, maar is gantfeh rond en ftomp. Wanneer men het Spinzel
, waarin de Pop verborgen ligt, opent, ziet zy ’er uit , als o f ze met wit
itof o f meel beftrooid wäre, en de rechte eigenlyke koleur van ’t Poppevlies
wordt niet gezien, dan na dat men het gemelde ftof ’er afgeveegd hebbe.
§■ 9*
Na dat de Poppen derer foorte omtrent 18 o f so dagen in haare behuizing
gelegen hebben , komen ’er de Vlinders uit; ze breeken door het Spinzel heen,
en zetten zieh zo lang buiten op het zrelve, tot dat hunne Vleugels geheel vol-
wäflen zyn. De geboorte dezer fchoone Nacht-Vlinders gebeurt doorgaans
in de Hooimaand. Hunne eerfte verrichting is , gelyk die van alle Vlinders,
hunne pooging in ’ t werk te ftellen om hun geflacht voort teplanten. De Wyf-
jes, die vervolgens door de Mannetjes bevruchtzyn, leggen, weinig dagen na
de vermenging, hunne Eieren, welke kogelrond en witachtig - graauw van ko-
Hg. 6. leur zyn , gelyk de 6 ic Fig. onzer Tab. aantoont.
§• io.
Onder deze Vlinders is een groot onderfcheid tuflchen het Manlyk- en
jVipuwlyk - geflacht, zo als de beide Figuuren onzer Tab., waar op dezelven
*. - afafgebeeld
zyn, uitwyzen. Het Mannetje,- in de 4 tle Fig. ontworpen, is met Tab. ^
breede, körte en vedervormige Sprieten, en met een rank Ächterlyf, aan ’t einde XX XV I.
verdeeldi||voorzien. Waar tegen het Wyfje, in de 5 de Fig. vertoond, lange, mg. 4,
fmalle en hairvormige Sprieten, benevens een’ dik Ächterlyf heeft, dat op het
einde rond toegeftompt is. Voor ’t overige zyn ze elkander tamelyk gelyk
behalve dat de koleur van ’t Wyfje gemeenlyk iets hooger (o f rooder) is,dan
die van ’t Mannetje. Wyders zal men, uit het gene ik van eilt in ’t byzonder
verder melden z a l, nog het een en ander, dat een gering onderfcheid tuflchen
beide de geflachten üitmaakt, können opmerken.
S- It.
De koleur der Ondervleugelen is b y ’t Mannetje (Fig. 4 .) hoog vleefchver-
wig, en valt eenigzins in ’t Oranje-geel. De buitenrand is regelmaarig uitge-
rond, en met twee evenwydige donkere linien aardig geböord. Midden in jeder
Vleugeltziet men eene körte donkere dwarslinie, van welke tot aan ’t lid
de grondverwe iets roodachtiger is. De koleur van ’t Ächterlyf komt overeen
met die der Ondervleugelen.
§• 12.
De Boyenvleugels en ’t Voorlyf hebben eene recht fchoone, hoog Oranje-
geele koleur. Aan de eerften is , zo wel de uitgeronde buiten- als de achterfte
rand, vleefchverwig geboord; doch het- laatfte is van vooren met een final-
len vleefchverwigen kraag voorzien. Dwars door ieder Bovenvleugel loopen
twee donker • bruine linieri, van welken de gene, die ’t naafte aan ’t lid is , niet
geheel tot aan den achterrand reikt. Tuflchen deze beide dwarslinien zietmeri
een wit vlakje, in de gedaante van een hartje, het welk donker - bruin bezoomd
is. Naar den buitenrand toe wordt men hier nog wel eenige golfswyze loopende
dwarslinien gewaar; maar dezelven zyn zeer bleek, en genoegzaam uit de
allertederfte puntjes te zamengefteld. De Eop is eenigzins rooder, dan Oranje
• geel, doch de Sprieten vallen in ’t bruinachtige. Onder de Sprieten zitten,
volgens gewoonte, de Oogen, die by dezen Vlinder zwart zyn. Voor aan ’t
midden van den kop zit een fpits uitfteekzel, ■ gelyk een. fnavel, het welk echter
niet anders is dan de Scheede van den Zuiger. Doch deze is aan den te-
genwoordigen Vlinder zo kort, dat hy naauwlyks te vinden zy?
5- 13-
Laat ons nu ook het Wyfje van onzen Vlinder eens befchouwen. Ik hebbe
het zelve in de 5de Fig. zittende afgebeeld. De Oranje-geele koleur daar aan f ig. 5t
is, als boven gezegd is , nog veelfchooner, dan a an ’t Mannetje. De uitgeronde
buitenrand der Bovenvleugelen is donker-bruin geboord. Na eene breede
tuflehenruimte volgt ’er nog eene andere, golfswyze loopende, donkere
dwarslinie; waar boven ook de reetsgemelde twee donkere dwarslinien, gelyk
aan