• T a.. IX. j , gi
Fig. 2. W y zien deze Pop in de 2 de Fig. afgebeeld; zy is langkwerpig van gedaante
, het Voorlyf en de Vleugelfcheeden zyn zwartachtig , doch het Achterlyf
is doorgaande bruinachtig geel - rood en zonder Staartpunt. Zy is ook zeer ligt
beweegelyk; want op de minile aanraaking geeft ze haare gev.oeligheid terflond
te kennen. Toen ik deze Pop voor .de eerftemaal zag, befpeurde ik wel haaft
dat ik geene vergeeffche moeite gedaan had, met de Rups cer veranderinge te’
brengen, en dat ze van eene gantfch andere foort wäre, dan de Pop van de
2 de Tab. Dit zal ook een iegelyk gemaklyk können zien, die de moeitegelieft
te neemen , van de 2 d= Fig. dier gemelde Tab. by de tegenwoordige te vergely-
ken. De koleur toch van beide de Poppen is niet alleen zeer onderfcheiden;
maar het blykt ook daarenboven duidelyk , dat de eerfte met een Staartpunt
voorzien is , en deze laatfle geen het minile bewys daar van heeft. By dit alles
komt nog een veel grooter onderfcheid, dat men tulTchen de Vlinders de-
zer Poppen befpeuren kan.
§• 4-
W y zullen voor tegenwoordig alleen ons 00g vestigen op den Vlinder, dien
FiS- 3- wy op Tab. IX. in de s de Fig. zittende, en in de 4 de Fig. vliegende zien afge-
en 4- beeid; en de vergelyking van die beiden tegen elkander voor den genegen Lee-
zer overlaaten. Ons Vlindertje pronkt niet Hechts met eene aangenaame ver-
menging vankoleuren, maar ook met cierlyke tekeningen. In ’t zitten legt
het zyne Vleugelen derwyze te zamen, dat, wanneer het ook zyne zes Pooten
binnenwaarts trekke, men hetzelve niet ligt voor een Vlindertje zal aanzien.
Zyn ronde Kop is zwart, en met een wit ringetje omgeeven ; ook ziet meii
voor aan den Bek een wit vlakje. De Sprieten zyn zö wel aan ’t Mannetje
als aan ’t Wyfje hairvormig. Het Voorlyf heeft, met de bovenife helft der
grootile Vleugelen, eene bleeke ok'er - geele koleur, die zieh echter niet geheel
tot aan den buitenrand uitilrekt. ßoven op het Voorlyf befpeurt men een ver*
deeld Pinnetje, uit Vederilof te zamengefteld ; en het is aldaar graauw be-
fprenkeld. Het Pinnetje zelve , dat men als iets byzonders kan aanmerken is
bruin, en heeft j in ’t midden, een geel ringetje; maar, dewyl het flechtsuit
Vederilof beflaat, kan men hetzelve, door de minile aanraaking, evenalshet
ftof der Vleugelen, ligtlyk afwiflchen. Dit zal ook waarfchynlykderedezyn,
dat ik veele Vlinders dezer foorte gezien hebbe, waaraan dit Pinnetje ofTapje
ontbrak; doordien het onder ’t vliegen ligtlyk aan de itruiken afgewreeven kan
worden.
§• 5-
De 4 is Fig. , zynde hst afbeeldzel van een Wyfje, zal ons het overige.dat
we nog omtrent dit VlinderEje hebben aan te merken , duidelyk genoeg ver- .
toonen. Van de eene helft der Bovenvleugelen, die bleek • oker - geel is, heb-
ben we reets gefproken; de andere helft beflaat uitblaauwe, geelachtig-bruine a
en
en zwarte vlakken, trekken en punten; welken, nu uit het heldere in ’t don- T ab. IX
kere, en dan uit het donkere in ’t heldere vallen ; doch de buitenile donkere
rand der Bovenvleugelen is met een iets helderer Zoom omgeeven. DeOnder-
vleugels zyn gantfch bruin, en met een geelen zoom voorzien ; het Achterlyf
is graauw, en ieder lid van ’t zelve vertoont een helderen ring.
Het kleine K o o l - en S a l a d e - R u p s j e , benevens deszelfs
Verandering tot in een M o t - V l i n d e r t j e .
§• 1. '
| ^ kleine Rupsje, benevens deszelfs onderfcheiden veranderingen van Tab X
gedaante, ook wel door een Vergrootglas mögen voorilellen: maar ikhoo-
p e , dat de Leezers my daaromtrent verfchoonen zullen, wanneer ze geiieven
te overweegen, dat zulks my veel tyds zoude kosten ; en dat ik nog andere
byzonder kleiner Infeäen te befchryven hebbe, waarby ik my van’t Vergrootglas
wel zal moeten bedienen. _ Men vindt dit Rupsje , 't welk in de i fte Fig. Fi/;. 1;
Tab. X. afgebeeld is, op het einde van den Zomer, onder de Kool- en Salade- '
bladen , waar mede het zieh voedt, tot dat het volwailen is ; en zyne grootte
komt dan zelden boven - duim. Achter en voor is ons Rupsje dünner van
ly f, dan in ’t midden ; het heeft eene groene koleur, en is met hetgewoonlyk
getal van Pooten voorzien. Het zit gemeenlyk aan de onderzyde van ’t bladen
fchoon het veelal met een wit fpinzel bedekt z y , zo maakt-het echter bvde
aanftaande Verandering nog een iets dikker Weefzel om zieh heen ; gelyk in *
de 2 “* Fig. vertoond wordt. ln dit Weefzel verändert het in eene zo ranke, Fi* *•
beweegelyke en oker-geele Pop, zonderilaartpunt, als ik in de 2 Fig.afee• J ,*
beeid voor oogen Helle. • ö £* 3*
§ -2 .
Uit dit Popje komt na twee of drie weeken zodanig een Nacht -Vlindertie
te voorfchyn , als de 4 de Fig. in eene vliegende gedaante vertoont. Deszelfs ßv 4
fmalle Bovenvleugels zyn aan den achterrand naar de lengte graauw; doch het
grootile en voorfte deel derzelven is bruin; en ter plaatze,daar deze beide ko-
leuren te zamen komen, vormt zieh eene zaagswyze linie. De Ondervleugels
z yn , even als het gantfehe ly f, graauw ; en de Sprieten vindt men aan beider-
ü B H JlairvormlS- Het Wyfje heeft een dikker achterlyf, dan het in de
4 d= % afgebeelde Mannetje In de 5 ^ Fig. zien we niet alleen , hoedanig Fi„ <
dit Vogeltje zyne Vleugelen draage, maar ook de zes Pooten; welkebruinach-
tig van koleur, en zonder hairen aan de Bovenfchenkelen zyn. De Kop is met
zyne donkere Oogen duidelyk te zien, en heeft van vooren een klein Baardje.
Y y y 2