T ab. aan het Mannetje waargenomen is , gezien worden. De groote mimte tuflchen
XXXVI. de golfswyze linie en die gene, welke naaft aan ’t lid gezien wordt, is zeer
hoog-Oranje-geel, of vuurverwig. Ook is ’er in ’c midden des Vleugels een
diergelyk wit vlakje, gelyk aan den Vlinder, Fig. 4. behalve dat het hier niet
zo zeer de gedaante van een hartje, als wel die van een half maantje heeft.
5- HDe
Sprieten, welken, als gezegd is , wel zeer dun en hairvormig z yn , heb-
ben echter veele, buitengemeen tedere en körte dwars-vezeltjes. De koleur
van ’t Voorlyf, der Pooten, en van ’t Achterlyf heeft hier by het Wyfjemeer
overeenkomft met de Boven- dan met de Ondervleugelen. Dezelaatften,die in
onze Figuur onzichtbaar zyn , hebben byna dezelfde koleur als die van ’t Mannetje
; daar is ten minfte weinig onderfcheid tuflchen beiden.
De graamve B o r s t e l - R u p s , benevens haare
verandering tot in een V l i n d e r ..
§- 1.
T ab . T T o e veelerleie foorten van hairige Rupfen ’er ook gevonden worden, de ec*
XXXVII. j L j . ne is echter altoos fchooner dan de andere. Ik rekene het tegenwoordig
geflacht onder de fchoonften; alhoewel he t, by ons in Duitfchland, niet zeer
zeldzaam zy. Men vindt dieigelyke Rupfen in de maanden Mai en yunyreets
volwaflen op de zogenaamde Wolle - Wilgen, met welker bladeren zyzichvoe-
den *. Al wie dienvolgens een weinig moeite wil neemen, zal ze zelden ver-
geefs zoeken. Van de Eieren, waaruit ze voortkomen, zal ik hier onder wat
omftandiger fpreeken; en ’er tegenwoordig alleen van zeggen, dat ze door de
Vlinders in den Herfft gelegd worden; dat de jonge Rupsjes ’er nog in dien
zelfden Herfft uitkruipen, zieh by invallende koude verbergen, en eindelyk in
’t volgende Voorjaar weder te voorfch'yn kamen. Doch voor dat deze Rupfen
de winterkwartieren betrekken , verwiflelen zy ten minfte tweemaal van
huid,
* In h e tja a r 1763 wierd my eene diergelyke Bo rftel• Rups, die byna volwaflen., en niet
graauw, maar volkomen zwart was, gebragt, met een bygevoegd bericht, dat men ze in
’t Woud aan een Eikeboom gevonden had. ]k hield dezelve.wegens haare gelykheid met
de tegenwoordige, voor eenerlei Schepzel. Maar dewyl ze niet meer a t , en haar leven
voor de verandering v e r lo o r ; kan ik met geen zekerheid zeggen, o f ze de bladeren van
den Eikeboom gegeeten h ebbe: echter moete ik hier by nog aanmerken, dat ik ze in ’t
Voorjaar niet alleeffop de W o lle -W ilg e n , maar ook op.de Roozenflruiken, Kwetfeuboo-
•jnen, en andere boomgewaflen m eer,gevon den ,en met derzelver bladeren gevoerdhebbe,
K l e e m a n n .