Tab, i. dezer foorte hunne Eieren aan gemelde boomen ; w e lk e Eieren groenachtig-
bruinvan koleur, langkwerpig-rond van gedaante zyn , en altyd tamelykveel
Fig. 6. op eene plaats te zamen gevonden worden, gelyk de 6 de Fig. vertoont. Uit
deze Eieren komen, na verloop van 14 dagen of drie weeken, de jonge Rups.
jes te voorfchyn, aan welken men terftond kan zien, wat ’er van worden zal.
Dezelven zyn haar fterk gezelfchap wel haaftmoede, en verfpreiden zieh van
elkander; in haare eerfte jeugd hebben ze reets den gang der ouden. Haar
wasdom gaat langkzaam voort, echter zyn ze mede aan de verwiifeling van
huid onderworpen. Haare volkomen grootte bereikt hebbende, zyn de aller-
grootften ongeveer 2§ duim lang, en zelden iets meer. Haar lyf is zeerrank,
doch van achteren iets dikker dan van vooren, en bruinachtig - zwart - graauw
van koleur. De Kop is langkwerpig-rond, niet zonderling dik, en in’t mid-
den eenigzins verdeeld; voor aan den bruinen bek ziet ,men 00k een paar
Vreetpunten. Het voorfte van den hals, o f de eerite ring, is rondsom met
eene rei witachtig - geele puntjes vercierd, niet ongelyk aan een Paerelfnoer.
Aan de reets gemelde 3 eerite ringen zitten de 3 paar ipitze Voorpooten of
Klaauwtjes, Wyders kan men geene ringen o f leden meer onderfcheiden. Bo-
ven op den rüg ziet men 3 körte, fcherpe, overdwars itaande uitwalfen of
hoeken, die op den rüg wel bruin z yn , maar ter wederzyde zieh echter Oker-
geel vertoonen. Onder den eeriten dezer hoekige uitwaifen itaat op ieder zy-
de een geel rond puntje; onder den middeliten twee zodanige puntjes onder
elkander, en ter dezer plaatze befpeurt men aan ’t ohderlyf eene bultachtige,
, verhevenheid. Aan den derden uitwas, die wat verder van den tweeden, dan
deze van den eeriten itaat, zyn geene punten ter zyden te zien, maar wat
verder naar achteren, recht onder het eerite paar der ftömpe Buikpooten,
wordt men weder een geel puntje gewaar. Van hier.tot aan de kort daar op
volgende Achterpooten, o f Nafchuivers, loopt een Oker-geele itreep in de
lengte längs het Onderlyf. Gantfch achter aan op den rüg ziet men een by-
zonder paar, naby elkander itaande, fpitze uititeekzels, en eindelyk, boven
den itaartklep, nog een paar, die iets langer zyn, welken zieh fchuins ach,
terwaarts itrekken.
§• 5-
Nt hebbe ’t noodig geöordeeld, deze eerit befebreeven Rups drievoudig af
te beeiden, om derzelver verfcheiden zeldzaame geitalten duidelyk onder ’t
Fig. 1. 00g te brengen. De i fle Fig. onzer Tab^ doet ons zien, höe de Rups, door
middel van haare Ächterpooten , zieh aan den itam o f tak des booms dermaa-
te vail z e t, dat de lail van haar gantfehe overige lichaam, ’t welk in de vrye
lucht uitgeitrekt is , in evenwicht gehouden worde. Hier uit nu kan men af-
leiden, met welke iterke fpieren en peezen ditkleine Schepzel, in zyne foort,
voorzien is ; gemerkt zy het vermögen heeft, om zieh een langen tyd in die
geitalte te houden. Op deze wyze nu können ze ’t allerbeit op haare hoede
zyn, wanneer ze willen uitruiten; want als haar het geringite nadert, worden
zy zulks veel eer ontwaar dan anderen, die zieh zelven van het vrye uitzicht
berooven, doordien ze zieh zoeken te verbergen. Men zou my können tegen- Tza, I.
werpen, dat deze Rups, doot die zelfde zeldzaame geitalte, haare vyanden
des te eer in de oogen valle, en gevolgelyk aan veel grooter gevaar blootge-
iteld z y , dan anderen: maar ik beweere, dat ze hier door, zo niet ten eene-
maal onzichtbaar, ten minite zeer onkenbaar worde. Want, dus uitgeitrekt
zittende, gelyken z y , wegens haare donkere koleur en uititeekzels hier en
daar, byzonder wel naar een klein dor takje, daar de uitfpruitzels afgebroken
zyn; en deze gelykheid wordt nog vermeerderd, doordien haar lyf van achteren,
daar ’t vait zit, dikker is,en naar vooren allengskens dünnertoeloopt;
waar by men dan eindelyk nog voegen kan de onbeweegelykheid: en alle deze
omitandigheden te zamen genomen veroorzaaken, dat menig fcherpziehtig
00g diergelyke Rupfen over ’t hoofd ziet, zonder dezelven voor levende Schep-
zelen te neemen. Zou men nu hierin wederom geen bewys der Godiyke
Voorzienigheid, voor de behoudenis van zodanige, ons elendig fchynende ,
Schepzelen, können vinden? En kan wel iemand eenig ander oogmerk, dan
de behoudenis dezer Diertjes voor de Vogelen en andere Roof - Infecten, daar
in befpeuren ?
s. «.
Van de 2 de en 3 dc Fig. hebbe ik alrede §. 2 en 3. rekenfehap gegeeven;
weshalve ik alleen nog in ’t algemeen zal aanmerken, dat deze Rupfen, wanneer
ze befpeuren, dat haar iets te na kome, terftond met haar gantfehe
Voorlyf rondsom van zieh flaan , en zieh behendig naar alle kanten verwee-
ren; waar door ze menigmaal wel een hardvochtig Rupfen - vanger, die ’er
geene gedachten op heeft, verfchrikken, des ze zo veel te meer andere Infecten
op de vlucht können dryven. Zo dra nu zodanig eene Rups weder in ruft
gelaaten wordt, ftelt zy zieh voorts in haare voorige onbeweegelykheid , en
houdt zieh, als of ’er geen leven in wäre. Doch wanneer ze van haare plaats
vertrekken, en naar eene andere kruipen wil, voelt ze met het Voorlyf naar
alle zyden, tot dat ze eenige vaftigheid vindt, waar op ze haare Pooten kan
veftigen: daar op trekt ze het Achterlyf van deszelfs plaats, en zo ras zy
grond voelt, gaat ze met hoogdraavende fchreeden voort; gelyk ik zulks §. 3.
befchreeven, en in de 3 de Fig. afgebeeld hebbe.
'S ,7-
Wanneer nu deze Rups eindelyk den tyd haarer Veranderinge, met het
vergaan van haar eetJuft, befpeurt, zoekt ze, na daf ze zieh van haaren drek
gezuiverd heeft, een verborgen hoek; alwaar ze haar ziek - leger vervolgens
begint te vervaardigen. Het zel ve beftaat in eene behuizing, die van lange draaden
te zamen gefteld, maar wydluftig gevlochten en doorzichtig is, en haar dien-'
volgens niet zo zeer ter befchuttinge tegen ’t kwaade weer en de vervolging
haarer vyanden dient, als wel ter rufte en onderfteuninge by de aanftaande
Verandering. Na het afftrooken van de huid, vertoont zieh eene aardige
iße Detl. ide Stuk. O o o blaaUW