T ab,
JUXV.ìt.
Wanneer men de grootte van de R.upß i Fig. i. by den omtrek van ’t Spin-
z e l, Fig. z. vergelykt, kan men zieh byna niet verfceelden, dat zulk een groot
Sehepzel ruimte genoeg hebbe, in zodanig eene naauwe behuizing ; ten zy
inen ’er by in aanmerking neeme,- dat de gantfehe wooning nit niets anders.,
dan uit loutere deelen van ’t liehaam der Rupfe ,' te zamen geileld is , en deze
bygevolg veel verlooren h e e f tw e lk verlies bei beft uii de hoegrootheid der
Poppe, in de 3 de Fig. afgebeeld, vergeleeken by de hoegrootheid, die ze eer-
tyds, als Rups, gehad heeft, op te maaken is.
§• 9-
Na dat nu ons Infefl:, omtrent 2 dagen na de vervaardiging zyner woonin-
ge , de nog over hem zittende Rupfen-huid afgeftrookt heeft,gelykt het byna
zich-zelve niet meer, maar heeft alsdan de gedaante van eene Pop, gelyk de
;g,de aantoont. Aanvangkelyk is de koleur dezer Poppe zeer helder ■ groen-
achtig; doch binnen eenige dagen wordt derzelver voorfte deel bruinachtig, en
de groene koleur van ’t. Aehterlyf verdonkert iets meer. Doch hoe meer de
tyd nadere, dat ’er de Vlinder uit voortkomen zal,.hoe meer de koleur der '
•gantfehe Poppe verdonkere* Haare geftalte is zeer kort en dik, enhetVlies
zeer week en teder; weshalve haar 00k het ftevige en digte verblyf, daar ze
zieh in onthoudt, ten hoogften nut en noodig is.
5. IQ ,':
Deze Pop blyft ruim vyf weeken in haare behnizing beflootenf. Als dan
breekt de Vlinder, in dien tüflchen. tyd tot v.olkomenheid geraakt, zo wel
door het Poppenvlies, als door het Spinzel heen, en wringt ’er zieh u it, ter-
wyl hy zieh met het punt van zyn Aehterlyf tegen ‘dien kant aanzet, en met
den Kop tegen de voorzyde drukt, tot dat ’er een gat in fcheure. Om ’er deze
opening des te gemaklyker in te krygen, maekt hy ®ok-de plaats, daar hy
met den Kop tegen drukt , eerft nat met zekere vochtigheid uit den bek,waar
door de lym van ’t Spinzel weder losgeweekt wordt.
§• I O
Het zeer uitneemend groot onderfcheid, tnflehen het Manlyk en Vrouwlyk
pe-
* En w e l .zo fle r k , dat z e e in d e lyk h e e l d on k é r -b ru in w o rd e . K l e e m a n i t .
a Het gebeurt 00k menigmaal , onder deze ib o r t, dat ’er de Vlinder nièt zó fpoediguitbree-
k e , màar den Herffi en Winter dgor blyve lie g en , en das eeift in Jtitiy des volgenden
jaars ter waereld kome. X l e j i k a k n .
o ©
b e r N A C H Tf-V L I N D E R S, Tab. XXXV.«. 0 $ .
geflacht dezer foorten van Vürtders, is aan de beide Figuuren dezer Tab. te Tab. ’
erkénnen, waar vàn de £dc tig. het W y fje, en de 5 de Fig. het Mannetje ver- X X X V .i.
beeldr. Het eerfte is niet alleen driemaal zo grootäls het tweede, maar heeft fig. 4.
Odk lange-, geele, hai-rvormige Sprieteh , waar tegen het Mannetje met bree-en S-
de, bruine èn vedervormige Sprieten vóofzien is. De grondverwe van’t gantfehe
Lyf is aän beiden róód -bruin, doch kan ’t Mannetje eenigzins donkerer *,
dan aan’ t Wyfje. De buit-enrand van alle vier de Vleugelen is uitgefchulpt.
Middèn door ieder Vleugél löopt, by de Wyijes, een heldere,naar buitenver-
dwynénde, en van. binnen donker geböorde dwarsftreep. Diergelyk-een hei-
deren dwarsftreep kan men 00k duidelyk aan’tMannetje gewaar worden, doch
dezelve is niet donker bezoomd. Tüflchen dezen dwarsftreep en het lid, ziet
men , in den Bovenvlengel , genoegzaam in ’ t middden, een wit vlakje in
een donkeren rood-bruinen grond.
§. 12.
Het gantfehe-lyf is digt met hairig --ftof bedekt, ’t welk iets helderer i s , dan
dat der Vleugelen. De Kop is met een paar zw.art - bruine Oogen vercierd5,
doch de Sprieten zyn geelachtig van koleur. Aan ’t Mannetje is het Achter-
Jyf, aan ’t einde, gelyk de-ftaart van een Vifch verdeeld, en de 6 Pooten
zyn, in beide de geflachten, aan de Bovenfchenkels, met rood-bruine hairen
begroeid.
' S. 13*
De Zuiger,. o f Slurp, die voor aan den Kop milchen de beide Baardipitzen
verborgen, en benedenwaarts Slakvormig te zamen gerold’lig t, is by de te-
genwoordige Vlinders, fchoon uit-geftrekt, van de kortfte foort f . 1k hebbe
reets veelmaals overdacht, waar in toch eigenlyk het voedzel dezer Vlinders befiaati
mecbtl Wy zién wel dat ze op bloemen en bloeffems vliegen: en als men de
werk-
* Ik zoii liever fchryven , veel donkerer , en niet zo geelachtig als aan ’t Wyfie. Doch
. by dit- geflacht vati Vlinders ,:,zo wel omtrent de Mannetjes¿als de .W y fje s , is de eene
V®der altods helderer en fchQpner van ko leu r , dan de andere: want menig Mannetje
veShyr.t n-.eer'lh zodanig eene briinre koleur, dfe te gelyk iri ’t graauwe valt, dan in
'de eer.flgemelde rood - bruine. Ondertuflchen is deze verfcheidenbeid der koleuren onder
. de Wyfjes nog grooter i w a n t, na dat ik z e g o rg v u ld ig opgekweekt, en van de andere
Rupf® jafgpionderd h a d , kreeg ik uit de Poppen der Wyfjes - Rupfen riog onge-
lyk veel fcbponer.en helderer geelen, dan de Heer Rofel ze hier befchryft; naamlyk, van
ebne byna zo Oker - g'eele, maar zelden van -zo donker eene koleur ,'datik ze gantfeh Kaneel*
koleurig konde noemen. Ik hebbe ’t dienftig gea ch t, deze veffcheidenheid der koleurea
hier aan te merken, dewyl ze dikvvyfs by deze H o r t gevonden wordt.
K l e e m a n n .
t lk hebbe inzonderheidfalle poogingen aangewend, om den Zuiger by .deze Vlinders te ont-
.dekken, maar te vergeeficli... Indien ze..desv niet tegenftaande wezeniyk een Zuiger hdf>-
ben, moet dezelve zo klein weezen, dat hy naauwlyks té befpeuren zy, ^.
K l s i s i a b u ,
Z z 2