bezwaarlyk, om eene welgefchikte Verdeeling der Infecten te maaken; na-
demaal ons in alle de drie Ryken der Natuure zodanige voorwerpen oat-
moeten, welke bezwaarlyk onder eene ClaiTe te brengen zyn ; alzo zy van
ieder Claffe eenige kenmerken hebben*; maar dewyl het getal dier voorwerpen
* De onvergelykelyke Pbilofooph en Natuur-onderzoeker, de Heer Carel Bonnet,. welke, niet door ee*
ne vluchtige, maar door eene veeljaarige ßefchouwing, van de heerlyke fchikking der gantfcheNa-
tuure, overtuigd is , en gel'eerd heefc , dat de Natuur geen overfprong' gedooge, maar door on-
merkbaare trappen ieder geflacht en ieder enkel lid met den anderen verbinde ;.en dat.’er altoos tus»
fchen twee aangrenzende Geflachten o f Claflen eenige IVliddel- dingen der Natuure gevonden worden,
die noch tot de eene noch tot de andere zyde behooren, maar alleen fchynen te dienen ,■ om ze aan
elkanderen te verbinden: deze O-ordeelkundige Natuurkenner, zegge ik , bevin-dt de waarheid de*
zer Stellinge nog .geduurig dermaate gegrond» dat hy niet heeft können nalaaten, otn zieh in zyn
heerlyk Traktaat over de- ßefchouwing der Natuure, in den jaare 1764 in Oftavo uitgegeeven, op
de volgende wyze te uiten: „ Hoe onnafpeurlyk is de Natuur niet! hoe veele. rykdommen zyn in
,, haaren fchoot niet nog verborgen, en hoe oneindig menigvuldig zyn niet haare voortbrengzels!
„ hoe zeer onvolkomen zyn niet deze werktuigen nog, die ons tot zo veele kundigheden gebragt
„ hebben! — Wat zullen wy derhalve van dien ftoüten Woordenpraal denken, met welken men
„ ons het Samenftel der Natuure wil. ontvouwenPMy dunkt,dat ik een Leerling z ie .d ie eenRegiiler
, , over een groot Boek in Folio maakc, waar van hy niet anders dan den tytel en de eerfte bladzy«
, , den geieezen heeft. — ~ Maar hoe veele plaatzen komen ons daar in niet onder ’t 00g, die
„ wy nog niet veritaan, en wier verborgen Zin naar alle vermoeden gewichtige Waarheden- ver-
„ vat? ik fchimpe geenzins op de Uitvinders van Naamen der dingen , die in de Natuur gevon*
„ den worden; want zy beyveren zich om onze kennis in orde te brengen; ik wil alleen zeggen,
9i dat een bloot Navorfcher dier benoem-ingen nooit groote ontdekkingen zal doen. Ik zegge
„ nog meer, ik fchat een goed Qpftel over eenig In feit hooger, dan een gantfeh Woordregifter
,» van de In feiten. Want Verklaaringen en Verdeelingen zyn geen Gebeurteniflen; en men over-
„ reedt .zieh zelven veel te i i g t , dat men der gebeurteniflen kundig zy , wanneer men algemeen-
, , lyk in z ie t , hoe groote -Mannen dezeiven in orde gefchikt hebben. Maar het zou veei beter
,, weezen, dat men wifte wat uit de w y ze , hoe zy die gemaakt -hebben-> voigde, en wat z y eigen*
„ lyk waargeuomen hadden.
„ Menigmaai worden onze Claflen en Geflachten door nieuwe dingen gebroken, welken men
9, nergens weet te piaatzen, dewyl men zieh te veel aan het maaken van Verdeelingen gelegen laat
„ liggen. Daar alles in de Natuurkundige Waereld zo naauw aan elkander grenit, können onze te
„ zeer affcheldende Verdeelingen geenzins natuurlyk zyn. Ze beheizen alleen eene regelmaatig-
„ heid, en aan deze regelmaatighjeid ofFert men vaak de gewichtigfte voordeelen op. De Oorfprong
„ der Natuure heeft zyne geringfte Schepzelen met het zegel zyner Oneindigheid beftempeld; daar
„ is ’er geen onder, die een Onderzoeker niet gantfeh alleen kan bezig houden Hoe können ee«
„ nige Natuur-onderzoekers zieh dan noch veele takken der Natuurkunde voorftellen ? Een enkele
„ tak, wat zegge ik! een enkel klein fpruitje zou reets te veel zyn. Befchouw de voortreffelyke
„ Hiftorie der Polypen van den Heer Trembley; lees R&aumur en Röfel over de InJeBen [daar ik bil-
„ lyk de fchoone Werken van de Heeren Lyonet en Sepp mag by vo egen ], en vergelyk de nuttig*
„ heid dezer Meefterftukken by de beroemdfte Woordregiilers over dezeiven. Welken van deze
,, Werken wenfehte gy liever gefchreeven te hebben,* welke fchynen u meer verftand, meer he*
„ kwaambeid, meer vinding aan te toonen , ; en tot de voortgang der Ontieedkunde en der Natuur-
„ le e r e , meer toe te brengen ? Myns oordeels moeft men niet zo zeer eene Vertooning van onzs Ken*
„ nis maaken , als wel dezelve zoeken uit te breiden. De Waereld is voor ons. eerft in de geboor*
f , te ; wy hebben nog pas ¿¿n uur Waarneemingen gedaan, en willen alrede van de wegen der Na*
„ tuure redeneeren! Laat ons meer ftofFan te zamen brengen, eer wy ons verbeelden den Tempel
der Natuure te ftichten. Zy mögt ons anders.weigeren daar in te woonen; want, te klein.zyn-
„ de voor haare grootheid, zou hy mogelyk alleen naar de geringheid des Bouwmeeilers gefchikt
„ zyn” . T o t dus verre de wourden van den Heer Bonnei, die ik ter zaake van de bovengemelde
pen zeer gering is, maaken-zy juift in eene vaftgeftelde Verdeeling geene zo
groote wanorde. Doch ik zal, in ’t vervolg van tyd, nog wel gelegenheid
hebben, om hier over wydloopiger te handeleu.
§• 9 *
Uit hoofde van al het bovengemelde zal men het my ook niet ten kwaa-
denduiden, a ls ’er zomwylen, in myne gemaakte Verdeeling der infedten,
in dezeof gene Claffe, een Infect voorkome, dat insgelyks iets bezit van
de Kentekenen, welken ik tot eene andere Claffe heiternd hebbe; te meer,
dewyl ik ’er wel ylytig acht op geeve, dat ik niet ligt een Infedt onder eene
Claffe itelle, daar het niet ten minfte het Hoofd - Kenteken van bezit. De
reets aangehaalde Rups, op 'lab. V. voorkomende, kan ons daaromtrent tot
een itaal veritrekken. Dezelve is van alle Span-Rupfen daar in onderfchei-
den, dat ze een paar Buikpooten meer heeft, en van alle andere Rupfen
hier in , dat haar twee paar Pooten ontbreeken. De uit haar voortkomende
Vlinder legt, daarenboven, zyne Vleugelen te zamen op de wyze derNacht-
Vlinders van de tweede Claffe; zo dat ik aanvangkelyk niet wifte, onder welke
Clafle ik hem rekenen zoude *: maar ziende, dat de Rups, door ’t ge-
brek der Buikpooten, haare beweeging verrichtte gelyk de Span-Rupfen, zo
oordeelde ik ook, dat ze onder dezeiven behoorde; inzonderheid dewyl my
geene andere be-kend is , die met deze overeenkomt; en het der moeite niet
waardig is, om, ter zaake van eene enkele Rups, eene byzondere Claffe
te maaken.
Stelling hebbe-aangehaald, en op dat de Liefhebbers daar uit mögen zien , hoe weinig men zieh
könne v ie len , om zo ras een goed en duurzaam Syßema over de Infe&en, als anderen groote en
Natuurkundige Boeken gelsverd hebben', in den körten leeftyd van een eenig Sterveling te ver-
. krygen; en dat uit dien hoofde eene volledige Befcbryving en natuurkundige Afbeeiding van een
Infeft, altoos meer voorrang v erdien t, en meer onderrichting verfchaft, dan onzekere Syßcmaas,
welker gegrondheid o f ongegrondheid men eerft in ’t vervolg van tyd moet leeren kennen.
K l b e m &n n »
* Ik hebbe reets boven aangemerkt, waar diergelyke Vlinders , die uit n pootige Rupfen voortko-
men, het bekwaamfte geplaatft können worden, K l e e m a n n .
N n n 3 NACHT