T ab.
XXIII.
half zo gröot zyn , als een V I o q - Deze Infecten bezetten terflond de nog wecke
en verfch gelegde Eieren des Vlinders met hun onzichtbaar zaad; waar
door de meeRen vernield worden. Dit hebbe ik menigwerf befpeurd, wan-
neer ik het Eierleggen der Vlinders met naauwkeurigheid befchouwde. Ook
hebbe ik , by die gelegenheid ondervonden, dat deze Wyfjes door het leggen
hunner Eieren dermaate afgemat en krachtloos worden, dat ze meeital, ter-
itond, op de plaats, by hunne lichaams - vrucht, dood blyven.
t ,
De groenachtig- zvitte, zvuartgevlakte, W ö l l e k r u i d -
R u p s , benevens haare verandering tot in
een V l i n d e r .
§• T. .
De Naam van Wollekruid wordt aan een gewas ge^eeven, dat ten minilen in
twee- of drieerleie foorten beRaat. Derhalve zal het niet ondienfiig wee-
zen, dat ik , ter nadere ophelderinge, eene körte kruidkundjge befchryving
geeve van die foort, waar aan onze tegenwoordige Rups doorgaans gevonden
wordt. Ik bedoele hier dienvolgens de gröote, graauvi * breede en ruuw -bladigc,
gemeene foort van Wollekruid, die meerendeeis op dorre en zandige plaatzen te
vinden is. ( I n ’tL a ty n , Verbascum mas , ßve Verbascum album, vulgare, latiföf
Hum, folio incano, hirfuto, filortbus luteis-, dat i s : bet mannelyk, of w it, gemeen,
breedbladig Wollekruid, met zeer graauwe, ruwe bladeren, en geelacbtige bloemen. )
Zo dra deze plant in ’t Voorjaar opfchiet, leggen de Vlinders van deze foort j
die alsdan ook gemeenlyk gebooren worden, hunne Eieren enkelvoudig aan de
jonge bladeren. Uit deze Eieren komen binnen i! ä 1.4 dagen, naar maate der
gefielteniffe van ’t Weer, de jonge Rupfen te voorfchyn; van welken men ’er
dikwyls, reets in Mai, al veelen, hoewel nog zeer klein, kan ontdekken.
Doch volwalTen vindt men ze eerit in Jury o f July. Geduurende haaren langk-
zamen wasdom vervellen ze etlyke maalen, gelyk anderen; nöchtans ziet men
‘e r , in de verfchillende trappen van Ouderdom, weinig verandering in koleur
en tekeningen aan; behalve dat de zwarte en.geele vlakken der huid, gelyk de
huid zelve, allengskens fchooner en grooter worden. Hier benevens Raat ook
nog aan te merken, dat de tekeningen aan de gantfch volwalTen niet altoos e-
veneens zyn; maar dat de Natuur zomwylen met de grootte en ’t aantal der
vlakken fchynt te fpeelen:ja zelfs de grondverwe wo rat by eenigen dezer Rupfen
helderer, en by anderen donkerer bevonden. In de 1 Fig. dezer X X I Ilile
Tab. hebbe ik ’ereene afgebeeld van de volkomenfte en grootfle foort, die on-
geveer 2 i duim lang zal weezen. De ringen van’ t ly f zyn hier zeer duidelyk
van elkander gefcheiden. D eK o p , die eene hartvormige gedaante heeft, is
by de meeilen zwavel-geel, en met 8 a 10 zwarte Rippen, van ongelykegrootgrootte,
in eene evenredige orde gezet, vercierd. Boven op ieder ring van’t T ab.
lyfllaan -2 geele vlakken tegen over elkander, waar van elke vlak tuffchen 2 XX II I ..
kromme- zwarte Rreepjes ingeflooten is ; en naaR ieder vlak ziet men, omtrent
op het midden van den rüg, een zwart Ripje. De hals heeft maar eene enkele,
groote, geele vlak, in en rondsom dewelke verfcheiden zwarte Rippen llaan ^
■en op eene dergelyke wyze zyn ook alle de ringen van onderen naar den buik toe,
aan beide de zyden, getekend. De 6 fpitze Voorpooten zyn ge e l; maar de
5 paar Rompe hebben in tegendeel de grondverwe van ’t lyf, en zyn meeRal
■teder, zwart befprenkeld. . Schoon deze Rups ons van verre gantfch glad
voorkome, wordt men echter, by ’naauwkeuriger befchouwing, op alle de ringen
van ’t lyf ltorte, graauwe hairtjes gewaar, waar mede zy dun bewaflenis.
5- 2.
Men kan reets van verre aan de bladeren der Plante befpeuren,of ’er diergely-
ke Rupfen aan zitten, o f aan geweeR zyn ; vermits deze Dieren niet ligt een
blad, daar ze eens in gebeeten hebben, verlaaten, ten zy ze ’er een vrygroot
gat in gemaakt hebben. Men zal ’er zelden meer dan, 3 o f 4 aan eene Plant
vinden; en dewyl men ze meerendeels van onderfcheiden grootte z ie t, is daar
uit met eenige waarfchynlykheid te befluiten, dat ze niet van eenerleie Moe-
der voortgekomen zyn ; -en dat ieder Vlinder gewoonlyk niet meer dan een eenige
van zyne Eieren aan eene zelfde Plant legge. Na dat hu deze befchree-
ven Rupfen haare behoorlyke grootte en ouderdom bereikt, en verder geen
voedzel meer noodig hebben, verlaaten zy de bovenRe bladeren,- en krmpen
naar beneden op den grond. Hier verfchuilt zich de eene in de openingen van
’t Aardryk, enibouwt aldaar een onderaardfch" vertrekster Veranderinge, ter*
wyl de. andere boven op de aardeblyft, en zieh met eene uitneemende behen-
digheid een Huis van de dorre bladeren toebereidt. Indien ik ooit iets van de
Bouwkunde der lnieäen met vermaak en genoegen hebbe aangezien, het is de
arbeid dezer Rupfe. Zy maakt zieh op de volgende wyze daar toe gereed.
Voor eerR byt ze de verwelkte bladeren aan kleine Rukjes: Vervolgens begint
ze , een genoegzaaamen voorraad van deze bouwfloRe toebereid, en alles op
een hoop te zamen gebragt hebbende, gelyk andere Rupfen, uit haaren bek
draaden te fpinnen, en door middel van dezelven het eene Rukje van de ge-
knaauwde bladeren aan het andere.te hechten. Wy verwonderen ons,niet zon-
der reden, over de natuurlyke bekwaamheid der Zwaluwen; wanneer wezien,
dat dezelve uit veele honderd kleine, met den bek aangebragte, brokjes yan
Eeem of Slyk, die ze aan elkander hechten, zulk eene regelmaatige en duur-
zaame wooning weeten te bouwen: maar hoe veel.te meer moeten wy ons dan
hiet verwonderen over de kundigheid en bekwaamheid onzer Rupie, als zynde
een nog veel geringer Schepzel ; ja dat van ’t meeRe deel der Menfchen voor
•een niets waardig uitfehot der Natuure gehouden wordt? Doch, om voort te
gaan, op dat ik niets van ’t noodige vergeete, moete ik hier nog daar en boven
zeggen, dat onze Rups haar gebouw in een tond verwulfzel om ziehheen
maakt |