T« ’ VI’ ‘ • § .3 . •
In t algemeen is ze wat rank en fmal; en haare lengte is byna meér dan 2
duim. De Kop is van vooren vlak en langkwerpig rond ; aan den hals iets
final ■
Wilgen - en andere boomen de Eieren ontdekken; waar uit z y , na verloopvan izd a s e n .
ter waereld komen. De Wyfjes VImder , Wiens gedaapte in de vierde Figüiir Vertoond
wordt legt dezelven , en wel niet enkelvoudig, maarhoopswyze,, ¡n verfcheiden lagen aan
de bladeren, en ik hebbe waargenomen, dar by bekwaam is om ’er meer dan is o on een.'
maal te Ieggen. Deze Eieren zyn n ie tk o g é i-ron d , gelykde Heer ßäft/verkeerdlyk in $ 7
voorgeeft, maar angkwerpig-rond in ’ t begin helder-gegl., naderhsnd bóog Oranie-
geel j en emdelyk, wanneer de. daahn verborgen- zynde jonge Rupsies tydig geworden
‘ i S ßrsauwachtig- bruin. Men ziet ze voorts met donkere ilreepjes in de groefies' tus-
de nbbetjes, waarmede z y 'c ie r ly k , op de wyze der geribde Meloenen, omgeeven
zyn , getekend. Byaldien men de gedaante dezer Eieren op ’c naanwkeurigfte befchouwen
w i l, zo moetmen het Vergrootglas te baacneemén* wanneer men zien zal , dat ze Biet
ongelyk zyn aan een vaatje o f tonnetje, en-met hunne 12 ribben, daar zedoorgaande van
omgeeven z yn , zeer duidetyk en fchoon in ’ t 00g vallen. De jonge Rnpsies zyn als ze
er rnt voortkomen, naauwlyks 2 Unten laifg, tmiSyk rank-van ly f, en deels zwartachlig.
deels bleek-bruin. En fchoon ze nog ztyīfn z yn , kap men echter wel haaft aan dezel-
ven de knobbeligé-en höekige deeltjes, welken men aan de vdlwaffen befpe'nrt,' ontdek-
ken. In deze haare eerile jeugd zyn ze vee! behendiger -, dan-in haaren volwaffen toes
Rand; derhalve dient een Liefhebber, die ze van-’tE i af opkweeken w il, alle mögelyke
voorzichtigheid te gebruiken, dat ze hem, onder betgeeven van 'tvoeder.nieton'tvliich-
ten._ Doch overdag houden zy zieh veel geruíter, .dan by nacht, wanneer zenaamlykhun'
- voedzel opzoeken. Verzadtgd zynde, hangen zy zieh gaerne aan een eigengelpohnen en
tederen draad.-’aan de takjes, in de vrye lucht, fgelyk meer anderen in haare tedereieugd
gewoomzyn te doen , ) zo lang tot dat ze weder,langs dien draad in de hooste klimmen.
om voedzel té zoeken. Men zie de Figuur a. In ’t vreeten zyn ze maatfg; en fchoon men
haaren wasdom merkelyk könne befpeuren,- gaat dezelve. echter langkzaam voort- zo dat
ze ¡en einde van den Herfft. wanneer ze ten minften 4 o f j maal van hiiid ve’rwiffeldheb-
ben, zelden grooter zyn, dan ze in Figuur ¿.-gezien worden-, ■
Wanneer het lo o f, by den aanvang des Winters , van -de boomen v a lt, verllezen zV
00k den eetluft ter voedinge, en zoeken zieh voorts in de réetén , klooyfn en holen
der boomen voor de Wintérkoude ; fneeuw en .andere ongemakken te verbergen Zy
onthouden zieh in deze fcbuilplaatzen , tot dat het. Voorjkar, en ’t h e r fte lo o f l'ep'iob-
men weder verfchynt; als dan vervellen ze. anderwerf, b e d ie n e ¿ z S i - vah de n ie to s
fpyze; e n na dat ze de grootte van Fig. c. bereikt hebben , verwiffelen ze nöamaäis'
■ van huid; dit gefchiedt hier gevolglyk-wel tweemäa-l meer dan by andere R dW | ; i® »
maar 4 o f 5 maal vervellen; welke 00k zo groöt niet worden., wanneer ze zo klein uit
het E i komen,' als deze. Eindglyk 'vérkrygen z y , onder hét geníéteri vari hkar v ttä z e ',
omtrent het einde der Maand MaiB haare volkomen grootte, waar op- ze terveranderin»
ge bekwaam zyn. Haare grootfte langte is dan 3 Rhynlandfche duimen; doch zy krimpt '-
by haare, verandenng dermaaten in , dat z y ’er zo dik , kort, en- ongefchikt ulteie 'als-ze
in de lfte en van. den Heer Rdfit afgebeeU is. Deze Rupfen zyn gladen-zondér
hairen, w.eshalve zy dnder die foorten bebooren ,; welken--men RUktluöpers pleeg te ho'e-
. men; ze zyn evenwel zeer oneffen , en hebben verfcheiden cederé iptoöien , piáten en
knobbeligeultftéekzels. De Kopus meerplat en breed, dan boögrohd; 6n loöpfviinvöc-
ren m twee-hoeken -uit; tuflchen. welken de K k , en tegénover denzelven eene drfehoeki-
ge. heidere raimee. gezien wordt, Het Ly.f b.eflaát, gelyk dat van Lalle Rupfen -, Th 12 hier
gelykloopende, en deswegen onmerkbaar afgefcheiden Jeden, welke .allengskenS riaár de
í y d e n toe dunrier worden , eri eindelyk in den fpitzeri Nafehufvers-’kte'p'’ iíoorts fmaller
fmaller , en minder in grootte dan alle de overige leden. Onder dezen zyn t a e . VI.
de laatilen, of achterfien, grooter dai} de voorilen ; hoewel het vierde lid ,
na-den köp, merkelyk kleiner z y , dan de anderen, die voor ’t overige, door
diepe inkervingen;, van elkander afgezonderd zyn. De drie eerile leden,
welken op den kop volgen, hebben, volgens gewoonte, de zes fpitze Voor-
pooten,: en aan de twee laatfte zitten de twee paar itompen, waar vandeach-,
terfte bet breedfte zyn. Betreffende nu de koleur onzer Rupfe , derzelver
grondverwe in ’t algemeen,.e.n.aan.alle de leden., is hejder ■ bruin; door deze
grondverwe loopen, naar de lengte-, v:an den kop a f tot aan het achter einde,
veele donker - bruine itreepen; zo dat ze daardopr de gedaante van een lids-
Wyze uitgewaffen hout hebbe; en dewyl ze bovendien met 3 takvormige vlak-
ken voorzien is , ;komt ze zo veel te meer met dusdanig een takje hout over-
een. Deze viakken befiaan uit eenige verfchooven, donkere ringen; opieder
zyde .van het zesde lid is ’er eene , en boven op het aehtile lid ziet men de
derde ringswyze vlak.
§• 4*
eindigen. Na de drio eerile leden o f ringen volgen de 6 fpitze Voorpooten. In ’t midden
-van ’t lyf zyn deze Rupien, op het ein^el van den 6 ien r in g , jve'derzyds , benevens den
rüg, niöt merke! yke hoekige deeltjes van knobbels voorzien. Een nog groofer kn obbet
o f zadelvormige hoögte ziet men, behalve de,;Paäge op den 7 -toi ring, op den rüg van den
• g fte n ping. De 9 ie ring is de dikile van allenv en van,onderen met de 2, ftompe Buik- o f
onderfteunings.- popten voorzien. Aan ’t einde onder den •i2 )en ring bevin den zieh de bei •
de ftompe, eh van achterenMri twee fpitzen verdeelde, Nafcbuivers. T en aanzienderko-
leuren zyn deze Rupfen zeer verfcheiden; fchoon ze allen 'in de tekeningen vän lirtien en
ftreepen overeenkomen. Men vindt ze nu donker* dan beider-bruin; nu roodachtig- dan
geelachtig.-bruin; oofe wel gantfeh graauw:vah koleur. Haar gantfehe ly f i s , in de lengte,
met veele tedere, donkere en golvende ftreepen en linien vercierd, en heeft aan ieder
zyde van ’t ly f een beider wrongachtig boordzel; waarin de i-8 naauw zichtbaare Aderoga*
ten te vinden zyn. Overdag houden deze Rupfen zieh meerendeeis in ruft; ze zetten zieh
• met de Achterpooten aan de onderzyde van een takje vaR* terwyl ze 00k een tederen draad
- met den bek daar aan hechten15 ze laaten: alsdan haar ly f nederwaarts hangen, en ftrekken
' zieh daarby gantfeh ft,yf en rechi-uit; hoesyel ze 00k zomwylen eene andere geilalte aan«
neemjn,, gelyk by voor beeid Fig.b. aantoonf. In deze ruilende gedaante blyven ze veele
uuren, en gelyk en dusnatuürlyk een takje van den boom, waäraanze zitten. Haaren gang
en overige Eigenfehappen heeft de Heer Röfel zeer wel befchreeven ; doch daarin beefthy
mis getail, dat hy gemeend heeft-, dat ze zieh by haare Verandering in Poppen in deaarde
begraaven. Want zy hebben de.gewoonte , gelyk de Span - Rupfen der. volgen de Xte JcZ? ,
van, onder de takken der boomen , een nederhangend en met geknaagde bladeren door-
mengd , wydluftig, doorziebtig gaaren-zakje, om zieh heen te w eev en ; waörin z e n a 3 a 4
dagen de Rupfenhuid afftrooken, wanneer-;ze in zodanig eene Pop , als de 3^ Fig. ver>- *
toont, verfchynen. In dit zakje blyft de Pop met het voorfte deelomhpog 3 ä 4weeken
hangen; na verloop van welken tyd de Wyfjes Vlinder , door den Heer Röjel hier befchreeven,
en die alleen door het dikke Achterlyf van *t Mannetje onderfcheiden is-, te
voorfchyn komt. Voor 't overige merke ik nog aan, dat alle de Poppen van deze Rupfen
*er niet zo donker uitzien , als- die ons hier in de 3^e Fig. vertoond wordt. Want lien
vindt ’er die veel helderer, en 00k die donkerer z y n ; doch,dit laatfte zelden.
K l e e 'm a n í í í