T ab. z e l, van honger te Rerven; .nademaäl zy ten dieii einde, gelyk alle omtrent
XXU. den Winter uitkomende Rupfen , van den aüerwyAen Schepper met zodanig
eene Natuur begaafd zyn, dat ze haar leven eenige maanden lang, zonder
voedzel, behouden können.
f 3- -
Wanneer nu deze kleine Rupsjes, door de wärmte der lucht en het uitge*
loopen voeder, in.’t Voorjaar wederom uit haare Winterkwartieren gelokt:
worden, hebben zy nög byna 5 weeken tot haaren vollen wasdöm noodig. On-
dertuflchen vervellen ze verfcheiden maalen, en, hoe ze grooter worden ,
hoe zieh de kudde- meer uit elkander, -verfpreide. De allergrootflen worden
Fig. 1. nooit meer dan 1 \ duim lang, o f ongeveer zo groot als de x lie Fig: onzer
X XIIße Tab. vertoont. De ringen of leden van ’t lyf zyn, aan deze foort van
Rupfen, zeer kennelyk te onderfcheiden; en de 4 middelffen, waar aan de-
Buikpooten zitten, vertoonen zieh iets dikker, dan de overigen. Schoon de
grondverwe der huid zwart - graauw z y , gelyk men aan de inkervingen o f diep-
tens der leden het' duidelykRe belpeuren kan; is echter het grootile gedeelte.
v a n ’t ly f met körte hairtjes begroeid, o f als met een zwart vilt overtoogen,
waar door men de eigenlyke koleur der huid, onder dit bedekzel verborgen,
nietwel te zien könne krygen. Van boven op den rüg zyn deze hairtjes bruin,
maar van onderen ter wederzyde donker-graauw; waar van ik echter denKop
en de drie eerfte Ringen uitzöndere; als welker koleur rood ■ bruin is , zonder
eenige verdere cieraaden. Van den derden Ring af, tot op het midden van
den laätAen, loopen over den rüg twee rood-geele evenwydige linien, welker
fmalle tuflchenruimte zwart is. - De twee laatfle Ringen op een na zyn van bo«
ven, tuifchen de gemelderood-geele linien,met een menie-rood knopjevoor-.
zien, het welk de Rups beurtelings uitReeken en intrekken kan; gelyk wy
zulks van de voorgaande, en van die op de IIIde Tab. dezer ClalTe, reets aan-
gemerkt hebben. Op den laatilen ring, aan het einde der rüg-linien, itaan
nog een paar geel - roode knopjes, maar deze zyn onbeweegelyk. Op beide
de zyden van den rüg ziet men, zo ver de roode Rreepen loopen, eene rei
witte vlakjes, o f liever -zo veele bosjes van witte hairtjes. Doch de Iiop en
alle de leden zyn nog daarenboven hieren daar met lange bruin roode hairen
begroeid. De koleur der gezamenlyke Pooten komt met die dezer hairen over-
een.
® §. 4-
Wanneer nu deze Rupfen den tyd haarer veranderinge befpeuren, bl'yven ze
wel op den boom o f llruik, waar op ze zieh bevinden; maar ze zoeken dan
bepaaldlyk een tak, daar nog wat bladeren aan zitten, op dat ze onder deze
bladeren voor den regen können fchuilen. Dan vindt men ’er zomwylen meer
dan 6 o f 8 byeen, welken teritand, elkander behulpzaam zynde ,-; de bladeren
met dräaden te zamen hechten, en dus eene algemeene Tent vervaardigen.
Onder dit blader - gebouw fpint ieder Rups zieh nog byzonderlyk in. Deze
Spinzeis of Weefzels zyn gantfeh doorzichtig,, langkwerpig rond van gedaan-TA».
te, en hunne koleur valt, wegens de hairen, die. de Rups van haar lyf daarXXir,
mede invlecht, uit het witte i n ’t bruinachtige. Dus vindt men des Zomers,.
indien men deze blader-huisjes wille opzoeken, gantfehe bondels met inge--
lponnen Poppen, welke men gevolglyk met geringer moeite kan uitrooien, dan
de Rupfen zel ven; waar door men in flaat is, om de al te groote vermeerde-
ring dezer Infeften krachtig te verhinderen. In de 9.^ ,Fig. is een diergelyk Fig. 1.
Spinzel afgebeeld, waar in men de reets half veranderdeRups nog ziet liggen.
De Rups blyft, na dat haar Spinzel vaardig is , nog. omtrent twee dagen in
Haare Uppfen-gedaante; en ze wordt alsdan, de huid afgellrookt hebbende,
zodanig eene Pop, gelyk de 3 aantoont. V.ermits ik nu omtrent deze Fig. 3.
Pop niets byzonders hebbe aan te merken, dat ze niet met de meeilen dezer
Clafie gemeen zou hebben, zal lik ’er geene wydloöpiger befchryving van gee-
ven; en alleenlyk nog deswegen.zeggen, dat ze v.an vooren tamelyk dik, van
koleur zwart-graauw, van achteren kort toegepunt,en eenigzins bruinachtig,
-doch in ’t algemeen niet zeer blinkend is. - Zy beweegt zieh, wanneerze aan-
geraakt wordt, en blyft den Winter niet over. Want na de gebeurde veran*
dering komt ’er de Vlinder, binnen 4-weekenuit., die wit van koleur, en al-
leen achter, aan de z .o f drie laatfle ledeh van’t lyf,roodachtig Oker - geel ge-
tekend is. Van de. laatfte koleur zyn 00k de-.Sprieten, die echter aan ’ t Man-
netje iets breeder.zyn, dan aan ’t Wy.fje,. In de 4 ^ Fig. zien wy het Man-Rg-. 4»
netje vliegend, en in de 5 het Wyfje zittend, afgebeeld. By zommigen d e ren-Sr
Mannetjes befpeurt men op den Bovenvleugel 00k eenige zwarte Rippen :maar
diergelyke Rreepen, welken ik aan den voorigen Vlinder, als het voornaam-
fle teken van onderfcheiding dezer. beide foorten, hebbe aangeweezen, zyn
aan de tegenwoordige foort nooit te vinden; anders zouden zy 00k voor geene
Kentekens können doorgaan.
Betreffende het W y fje , in de 5 ^ Fig.f afgebeeld,Raat ons voor eerR dege-.fi^. 5.
daante dezer Vlinders, terwyl ze met .geRooten Vleugelen zitten, te befchou-
wen, waar omtrent voornaandyk aan.te merken is , dat ze de Sprieten achter-
waarts längs het lyf leggen, en dezelven dus gantfehlyk verbergen. Ten anderen
zien we 00k de Eieren, zo als de Vlinder die op een hoop te zamen legt,
en ze , in de geboorte, met de geel-bruine hairen van zyn Achterlyf over-
dekt. Het Achterlyf van ’t Wyfje is by deze foort,gelyk by alleNacht-Vlin-
ders, niet alleen veel dikker, dan by het Mannetje, maar deszelfs achterfle
lid is hier inzonderheid buitengemeen dik, Het voorlyf en de Bovenfchenkels
der 6 Pooten zyn wel zeer hairig, doch.deze hairen zyn zo lang niet, als aan
de voorigen op Tab. XXI. By de vermenging dezer Vlinders hebbe ik be-
fpeurd, dat ze zeer lang aan elkander vafl blyven. Wanneer nu de Wyfjes
naderhand,. op de bovengemelde wyze, hunne Eieren aan de bladeren .leggen,
is er veelal ten eerAen eene foort van kleine Sluip-Wespen b y , die naauwlyks
Q l 3 half
©