Laat ons nu voorts dit Mannetje, met zyne koleuren en cieraaden, nog wat
naauwkeuriger befchouwen; terwyl we met volkomen recht vermoeden können,
dat het bovengemeide Wyfje Tab. XXXIX. ihsgelyks zodanig een Mannetje,
buiten twyffel ook met Vle-ugelen, fchoone koleuren en cieraaden voor;
zien,
gewoonte, en om te ontvluchten, dien bezwaarlyken tocht'door de lucht van den eenen
hoek naar den anderen met zyh Wyfje.zai ondernömen’hebben. En hierin beftaat de eer-
fte Tegen werping.
In de tweede pla.atze dient hier tegen: dat zodanig een Mannetje, zieh eenis; meT irri
Wyfje vermengd hebbende, het z e iv e , (indi.en ’t geval zo w ä r e ,) altoos weder zo lang .
en zo menigmaal zou moeten loslaa.ten , als ’er tot .het verilroö|e|i der eieren vereifcht
w ie rd , tot dat het Wyfje zieh van een zeker a ifta l Eietenwip den eeiien .en anderen’
boom ontlaft had; doch uit bet bericht van-dem Hr. Röfil, j . y.- biykt ten g en o eg e , dat
dit Wyfje eerft 6 dagen na de vermenging, en dus niet onder of gedimrende dezelve.zich
van alle zyne Eieren, op eenmaal ontdoet. -Want hy zegt n ie t, dat de Manlyke Vlinder
na de vermenging , het Wyfje opvatte, en dus wegdroeg, ( ’ t geen ook buitendien niet
tvaarfchynlyk w a s ; ) maar, CgeTyk zyne afbeeiding en de 9 ue Fig. der XL He Tab. genoeg-
zaam aantoont, ) dat h y h e t , aan zyn Teeldeel hangende, door de lucht gedraagen heeftl
En ik ben door ondervinding overtuigd, dat dit geflacht van Vlinders gewcou is zyne ver-
• . menging niet-af te breeken, o f ie herhaaien, maar op eenmaa! a f te-doen.
D it z o z y n d e , heeft myne het bovengemeide tegenggande Stelling: t .die op de Onder.
vinding gegrond is , ook een beteren Tchyn van waarheid; want voigens dezelve behoeft
de Manlyke Vlinder zieh niet zo jainmerlyk te vermoeien, met de voortfleeping van het'
Wyfje; maar alleen zo veel trek naar het zeive te hebben , als de drift der Paaringe hem’
ingeplant heeft; zo dat;hy vlytig op de boomen rondzoeke, waar op de Rups," die in een
vleugelloozen Worm veranderd i s , gebuisveft heeft; om aldaar den fchuidigen plicbt te
voibrengen, dien hem de wyze Schepper, ter voortplantinge van dit geflacht, van den
beginne der Waereld voorgefchreeven heeft. Men brenge hier tegen niet in , dat het op
deze wyze niet te begrypen z y , hoe dit geflacht van Rupfen zieh van den eerften boom
verwyderd zou hebben, en hoe.’t eindelyk in Vrankryk en Engeland, (tvant ook in deze
beide Landen, waar van bet Iaatfte nög riaarenboven door eene breede Zee van andere
Landen gefcheiden is ; doch dat mogelyt in vroeger tyden daar aan gehecht is gewecü;)
heeft können komen? want hier op dient eenvoudig in antwoörd, dat zulks ookwerkelyk
zo weezen zoude, angevalle de Rupfen, waar uit deze Vlinders.qntftaan.evep zo deeden-
als de Wyfjes-Vlinders, en den gahtfehen tyd haares levens op den boom van haare ge ’
boorte gezellig by elkander b leeven; het welk echter, gelyk de Hr. Äö/ei zeer wel van
de boven befebreeven, op Tab. XXXIX. reets bericht heeft, en ik ’er insgelyks van. v.er-,
zekerd ben, niet gefchiedt. Want zo dra de Rupfen van deze.fsprt. wat groo'ter geworden
zyn, beginnen ze zieh van den boom haarer geboorte te verftrooien, en zioh;naar andere
boomen te begeeven. Doch de Schepper blyft my by deze ontdekking niet minder
■ groot, en wordt zelfs nog aanbiddenswaardiger: want dit verftrekt ten blyk ,dat.zyne Wys-,
heid altoos de kortfte en befte Maatregelen ter behoudeniffe zyner Schepzelen heeft
ten te neemen! Dat ’ er voor ’t o.verige meer diergelyk'e Rupfen.geflachten zyn , die in
Vleugelloöze Wyfjes-VIinders veränderen, is in het Derde Deel dezer Hiftorie der ln-
feiten van den Hr. Röfel, uit de Afbegidingen dpi XIV de Tab. en uit die .der X X X ii,e
Tab. van myne Byvoegzels tot deze Natuurlyke Hiftorie der Infeiten, ( van welken echter
de verandering uieepp de boomen, maar onder de aarde gefchiedt,) af je neemen.
K l e e m a n n .
zfen moet hebben*. Dit Van Tab. XL. ’t welk wy voor ons hebben, heeft Tab.
fchoone blinkende Bovenvleugelen ; derzelver buitenrand is in een helderenXL.
grond, met donker • bruine nitgeronde vlakken vercierd; in den buitenilen hoek
ziet men etlyke te zaamen loopende witte punten, of vlakjes;en by dezen twee
langkwerpige gefpleeten fchubachtige vlakken naafl elkander, waar van de voor-
ile hoog - Oranje koleurig, en de andere helder-ge'el is. In den achterilen
hoek ftaat een enkelvoudig, gekromd wit vlakje, het welk naar het lid toeaan
een rood bruinen grond grenit; naafl: dezen loopt eene flangswyze linie dwars
door den Vleugel,. (zo.als ’er 90k eene naar het lid tQe gezien wordt,) en
daar tuflchen wordt men nog eenige donkere en heldere vlakken, van onder-
fcheiden figuur en grootte,. gewaar. De Ondervleugels hebben eene blinkende
zwart-bruine koleur, en zyn alleen aan den buitenilen rand Oker • geel.be-
zoomd. De Sprieten zyh vedervormig, en hebben, benevens het ly f, eene
bruin-graauwe koleur; doch het Achterlyf is donkerer, en daar b y , even als
het Voorlyf, zeer leenig en ligt, op dat deszelfs Vleugels nog een, en wel
een zwaarer lichaam, gevoeglyk können draagen.
; & 7-
In den tyd van 6 dagen na de paaring, lei het Wyfje eene groote menigte
Eieren op eenen hoop,. vermengde en overtoog dezelven gantfehlyk met het
Wolle-ftoi,van zyn ly f, zo dat men ze niet eer ontdekken konde, dan na dat
het gemelde -itof ’er afgeveegd wäre: de Eieren zeive zyn wit en rond, doch
het hairig pelswerk is van koleur als het lyf der Moeder.
§- S.
Deze bevruchte Eieren bragten, na verloop van ruim 14 dagen, de jonge
Rupsjes voort, welken men door een Vergrootglas volkomen kan onderichei-
den, en d ie ’er zeer aardig uitzien: maar dcwyl. ik haar dagelyks, met veel
moeite, frifch voEder zou hebben moeten bezorgen, en ’er my weinig meer
aan geleegen was, liet ik dezelven, gelyk dit haaren Ouderenalvoorens over-
gekomen was,’ den laatllen weg aller leevende Schepzelen bewandelen; hart-
lykvergenoegd zynde, dat ik de beide geflachten van dit byzonder Infedl,
door. alle veranderingen heen, gezien en nagefpoord had.
^ De Manlyke Vlinder van de-andere boven befebreeven Borftel-Rups, is van dezen Man-
lyken Vlinder önderfcheiden, door eene veel helderer en hoog;-"zwart-bruine k o leu r ,en
diergelyke helderer Ondervleugelen. Men zie het III de Deel Tab. XIII. Fig. 3. en 4.
Kleemann,
D