Tab. den tyd myner opkweekinge ook van huid verwifleld z y , hebbe ik. echter in de
LIH. koleuren weinig verandering befpeurd. Wanneer ze volkomen nitgeftrektis
beloopt haare lengte ruim 1 J duim; doch ftil zittende, is ze wel een- halve
duirn korter.
Flg. r. W y zullen dezelve in de i «« Fig. van Tab. L ift, wat nader befchouwen. De
Kop is niet groot, maar heeft een blaauwachtig - groenen glans, en de bek
tuilchen de twee vreetpunten of byttangen is geelachtig. Het ly f , dat ze in’t
kruipen tamelyk uitrekken en dun kan maaken, is meeftal fchoon geelachtig.
groen, en bovendien met veele verheven geele punten befprenkeld *; waar te-
gen het zelve kort aan den hals, zo als ook de hals zelve, blaauwachtig • groert
is. Van den-Kop af loopt er,midden over den rüg, eene helder-geele linie;
en van onderen, .längs den buik, is ’er op ieder zyde nog eene te zien, die
öok beiden recht door loopen. Van vooren heeft deze Rups' zes fpitze, aan
den buik acht ftompe Pooten, en van achteren twee Nafchuivers; de 6 eerften
zyn geelachtig, en de overigen groenachtig.
_ Op den 25ftM Juny begon deze Rups zieh te fchikken tot de verandering;
dienvolgens kroop ze onder de aarde, maakte aldaar eene bekwaame, doch
met geen Spinzel beldeede, holligheid, en veranderde in dezelve in zodanig
FigCs. eene Pop, als- in de 2 f'$ßig. gezien kan worden. Dezelve is blinkend rood-
bruin van koleur, en, behalve dat men aan haar achterile twee körte Ipitze
puntjes befpeurt, is ’er geen ander byzonder Kenteken aan waar te neemen.
S- 4-
. N a dat ze den Winter over, en tot in de maand van Jpril, onveranderd
had gelegen, kwam ’er eindelyk een bruin - blinkend, beffippeld Nacht - Vlin-
% . 3. dertje uit te voorichyn, dat met uitgebreide Vleugelen in de 3 de Fig. afgebeeld
is, en waar omtrent wy het volgende können aannterken. In deBovenvleuge.
len ilaan, omtrent in ’t midden, twee heldere ringetjes, waar van het een 0-
vaal, en ’t ander cirkel -rond is. Naby dezelven ziet men eene zaagswyze ,
en wat verder naar den buitenrand toe nog eene heldere dwars-linie. De bui-
tenrand is bruin bezoomd. De Ondervleugels zyn van eene helder - bruinach-
•tige koleur, die in ’t graauwe valt; en hun boordzel is bleek - Oker • geel; welke
koleur ook het Achterlyf heeft, dat met bruin • roode dwarsitreepen overtöo'
* Zomwyien zal men deze Rupfen wel wat diklyviger en blaauwachtig-groener vinden, dan
,xe hier afgebeeld en befchreeven zyn ; waar by inen dan het vergenoegen kan hebben, dat
men uit diergelyke diklyyige Rupfen doorgaana een Wyfjes-Vünder ziet voorikomen.
ktEIWAHM .
w m A i )
I I I h