T»b. zien; het heeft altoos de zelfde koleur als de fchors, die; ze ’er ondergekaauwd
LX. heeft, en by gevolge is het nu graauw, dan bruin. Indien men zodanig een
Weefzel voor het verloopen van 8 dagen opent, vindt men de Rups nog in
haar eigen huid ; maar als die tyd verRreeken is ontdekt men ’er zodanig eene
Fig. 3. Pop in , als de 3 de Fig. vertoont. Deielve is kort en tamelyk dik; de Vleu-
gelfcheeden en ’t voorfte deel zyn zwart-bruin, en het achterdeel heeft eene
bruin - roode koleur. Zy is week van huid, en byna zonder eenigen glans. Men
kan, voor ’t overige, noch Raartpunt, noch beweeging aan haar belpeuren.
Vermits nu de daar in verborgen zynde -Vlinder gemeenlyk zo min in den Zo-
mer , als in den Herfit wil uitkomen; zo bragt ik de P op , benevens anderen,
die den Winter overblyven, in den Kelder: doch toen ik ’er na verioop van
8 dagen eens na z a g , ontdekte ik tot myne grootite verwondering, dat de Vlinder
reets gebooren was; fchoon zulks nooit o f zelden zo ipade in ,;t jaar ge-
r.g. 4. fchiede. Deze Vlinder was e enWy fje , en de 4 dc Fig. vertoont ons het zel||
in eene vliegende gedaante.
§• 3-
De grondverwe der Bovenvleugelen is bruinachtig - groen , en ze wordt, doof
een ingeronden Oker - geelen buitenrand.in zeven of acht takjes verdeeld, Byna
midden door den Vleugel loopt een gedwongen, ongelyk getakte, Oker-,
geele dwarsRreep, tu flehen welken en den ingeronden zoom, aan den voor-
■flen rand, een klein vlakje, van diergelyk eene koleur, gezien wordt. Zorn-
migen hebben 00k nog een anderen dwarsitreep van die koleur, kort by het
lid , gelyk aan dezen te zien is. De Ondervleugels hebben een helder-graau-
wengrond, door welker midden men eenbreedeh, iets helderer dwarsitreep
getoogen befpeurt; en derzelver buitenränd is donkerer bezoomd^, dan die der
Bovenvleugelen. Het Achterlyf heeft omtrent dezelfde koleur, als deze zoom;
•maar het Voorlyf is donker - graauw, en de Kop, die even zo van koleur is,
heeft een Oker-geelen halskraag, welke zieh van. vooren iets donkerer ver-
Fig. 5. toont, en in de 5 de Fig. nog beter in 00g valt. ln deze Figuur ziet men den
Vlinder met toegeflagen Vleugelen zitten; en bemerkt men dat de zes booten,
wier bovenfchenkels hairig zyn, mitsgaders de hairvormige Sprieten vangt
W y fje , eene graauwe koleur hebben. Vermits my 00k de Eieren van dezen
Fig.6. Vlinder onder ’t 00g gekomen zyn , zo hebbe ik dezelven in de 6 de g H H j
beeid. Ze zyn langkwerpig en eenigzins plät; hunne koleur is graauw, en
men vindt ze alom met donkere Rippen befprenkeld.
De lontgevlakte A l s e m - R u p s , benevens haare verandering
tot in een V l i n d e r ,
. S- i.
D e fchade, welke de Kleederen, Boeken, en andere dingen van de Infec-TA».
ten ontvangen, heeft veele Lieden doen denken, dat men deze onge-
noode gañeng door Alfern o f diergelyke bittere en bytende dingen, zou kon-
nen verdryven * maar de ondervinding leert ons het tegendeel; nademaal ook
de bitteríle gewáffen hunne Infefen hebben, die ’er van leeven. De tegen-
woordige Rups kan daar omtrent ten bewyze dienen; vermits de Alfem-plant
haare liefile fpyze is. Men kan ook alle jaaren, in de maand Jugußus, en
zomwylen nog laater, een vry groot getal dezer Rupfen, van onderfcheiden
grootte enouderdom,' op dit gewas vinden; en ze wordt, volgens het bericht
van den Hr. Frjch, in zyn zevende Deel, pag. 19. insgelyks op de Ave-
rone, welke met den Alfem zeer veel overeenkomit heeft, gevonden. t Is1 be-
kend dat veele Rupfen, wanneer ze nog jong zyn , eene andere koleur hebben,
dan wanneer ze oud worden;doch deze is in tegendeel altoos met eener-
Jeie koleuren vercierd; behalve dat dezelven in haare jeugd wat bleekeren met
zo gloeiend zyn , als by toeneemenden ouderdom. De r fte Fig. dezer Tab. Fig. 1,
LXl. Reit ons zodanig eene volwaflen Rups voor oogen, welker grootReleng-
te nooit boven de i ~ duim loopt. Zy is gantfeh glad, en met geen hair bezet.
De ringen o f leden z yn , door diepe inkervingen, zeer merkelyk van elkander
onderfcheiden; en zy kan den blinkenden, helder-bruinen Kop , die boven
den bekeene heldere winkelhoek- linie vertoont, zeer ilerk intrekken. De
rood• bruine Hals is, naar de lengte,met helder-geele ílreepen of liniéndoor-
fneeden, en van onderen ter wederzyde groen. Doch om de overige cieraaden
onzer Rupfe duidelyk te beichryven, zullen wy vooraf melden, dat de grondverwe
der overige leden geel i s , en dat deze, zo wel onder als achter aan, in
*t groene verdwynt. Dit in aanmerking genomen zynde, ziet men verder, dat
alíe de ringen, tot aan den Nafchuiver, die gantfeh groen is en geele itreepen
heeft, van boven in ’tmidden met witte linien getékend zyn,die nochtans niet
aan elkander raaken. Even diergelyke linien wordt men ook onder, aan beide
de zyden, gewaar, en deze zyn van boven, doch de andere links en rechts,
met een verdwynenden rood-bruinen itreep bezoomd. Tnifchen dezen maakt
de geele grondverwe een helder ilreepje, en daar nevens itaan kleine rood-
bruine knopjes. De 5 paar ftompe Pooten zyn groen , en de 3 paar fpitze
bruinachtig; die echter nu helderer, dan donkerer bevonden worden.
§. 2.
De beweeging dezer Rupfe is zeer langkzaam; als ze veränderen wil, kruipt
iße Deel. 2de Stuk. L 11 ZQ
O