T ab. kleine en kort' afgeltompte geelachtig • roode borltel, hoedanig eene rer ook op
LviII. üet laatile lid gezien wordt. Het gedeelte van den rü g , milchen deze borftels,
heeft in ’t midden een cierlyken zwarten llreep, en op ieder zyde ziet.
men, behalve de gewoonlyke Spiegelpunten, nog eenige kleine graauwe punt-
jes. De gantfche bovenvlakte, zo wel van ’t ly f, als. van den kop, is met
zeer tedere en bleek- geele hairtjes bezet; en de 8 paar Pooten, die van gely-
■ ke koleur z yn , ftaan in de gewo.onlyke orde. De beweeging dezer Rupfe is.
zeer langkzaam; en als ze aangeraakt wordt, kromt ze zieh binnenwaarts te
zamen. T o t haare verandering trekt ze gemeenlyk twee, ook wel maar een
der bladeren van den Hazelnoot-ilruik, door behulp van haare draaden, te
zamen; waar in ze vervolgens een Eivormig, witachtig - graauw en doorzich.-
Fig. 2. tig Spinzel maakt, gelyk in de z de l'ig . te zien is.
§• 3-
In dit Weefzel of Spinzel veranderde de Rups, na verloop van 6 dagen,m
Fig. 3. zodanig eene Pop, als ik in de 3 de Fig. afgebeeld hebbe. Dezelve is met een
ftaartpunt voorzien; haar yoorlte deel is zwart-bruin, en ’ t achterlte roodbruin:
wanneer ze aangeraakt wordt, geeft ze terilond haare gevoeligheid te
kennen. Na dat deze Pop by my den Winter door,en tot in de maandMaiy
was blyven liggen, kwam ’er eindelyk die fchoone en volmaakte Vlinder uit
voort, dien We nu voorneemen te befchryven.
§• 4-
W y zien hier alleen het Mannetje van dezen Vlinder; nademaal het M^yfje
•hiy tot heden niet onder ’t 00g gekomen is; derhalve kan ik ook nog nietzeg-
gen, of het zelve, uitgenomen het bewulle dikke Achterlyf, verder in eenige
andere deelen daar van onderfcheiden z y , dan niet. Het voornaamfte , waar
op we in ’t befchouwen van dezen Vlinder acht te geeven hebben, vertoont
Flg. 4.. ons de 4-de Fig.-, waar in hy vliegende afgebeeld is. De grondverwe, zo.wel
van ’t lyf, als van de bovenvleugelen, is helder graauw.; en in dezÄaatilen
vindt men de volgende cieraaden. Naby den bezoomden buitenrand, löopt
eene zaagswyze linie overdwars door den Vleugel, benevens eene held’ere en
Oker-geele; en na eene breede, graauwe tulTchenrnimte, door welke een helder
geele, doch gedwongen o f omgeboogen llreep, getoogen is , volgt eene
bruine vlak, waarin een wit ovaal vlakje, met een punt in ’t midden, gezien
wordt; niet verre van dat vlakje is ’er in den graaowen grond nog een ander,
’ t welk overdwars llaat. De bruine vlak eindigt by bet lid des Vleugels weder
aan de grondverwe, van welke zy door eene helder-graauwe ,wederzyds zwart
geboorde, gedwongen dwars - linie gefcheiden wordt. De Ondervleugels zyn
donker Oker-geel, en met een met vlakken vercierden rana bezoomd. Inhet
graauwe Achterlyf zyn alleen eenige verheven, zwarte vlakken, achter elkander
itaande, te zien; de eenigzins gebochelde rüg van ’t Voorlyf is van boven