De'fchoone groene breedlfvige S p a n -R u p s , met den
byzonderen Kop, benevens haareverandering tot in
.* 1 een V l i n d e h .
. :§. .1,
Tab.XII T7 yn ’er onder de Rupfen der voorige' Clasfen altoos eenigen geweeH , die
iets byzonders en zeldzaams hadden ; hec ontbreekt. ook in deze Clasfe
niet aan de zodanigen ,' die, door haare byzondere Eigenfehappen, van ande’-
ren onderfcheiden zyn. Deze, op Tab. XII. in de x«e' Fig. afgebeelde Rups,
.kan hier van tot ee,n fbaaLverftrekken ; en ik weete ipy piet te herinneren ,.dat
ik ooit haars gelylte gezien hebbe. Ik ontving dezelVe 'in de rnaand jwnys'met
bygevoegd bericht, dat men ze op de gemeene Brem (Gentfa vulgaris) gevori-
den had en dat dit gewas haar tot voedzel diende. Vermits my nuaan haare
bezorging veel gelegen was , gaf ik haar vöorraads genoeg van dit kruid;
maar ik koeHerde dit Infeit wel 8 dägen, zonder dat het eenigen lull tot ij>v.
,ze toonde ;.weshalve ik my haaftte om myne Riips af te beeiden, als daar uit
befluitende, dat ze.haare volkomen grootte reets bereikt h ad , en in ’t kort
veränderen zou. Haare lengte. beliep toenmaa-ls niet veel meer dan een duim;
en de leden o f ringen van ’t lyf waren wel byna van eenerleie.dikte, doch eclf-
.ter zeer gemaklyk van elkander te onderfcheiden. Het daar uit. te zamenge-
dlelde lyf wa§ niet rond, gelyk het by de meefte Rupfen is , maar veeleer breed
o f plat, zo dat het aan de zyden eeh.e fcherpheid offrieede fcheene tehebben*
De fcherpheid van onderen aan beide de zyden was , van den kop afrot aan den
Haart, met eene even breede witte linie bezoomd, welke in ’t middenopieder
ring fchoön.roozen-rood was doch.voor ’t overige had de gantfehe Rups,
zo wel aan de boven: als onder-vlakte,'eene fchoone geel-groenegrondverwe.
Het allerzeldzaamfle was de Kop; want die vertoonde zieh van vo.or.en alS' in
twee.fcherpe fpitzen verdeeld, welke ook boven denzelven op den hals, te ziep
waren.- Wanneer deze Rups zieh in de geilalte van de overige Rupfen dezer
' • &>.. \ ,y.\ - ; . cilallp
* Het gantfebe lyf dezer Rupfen is overatmet eene menlgte van verheren.atitte .pfflitjgsibs-
zaaid; maar ze zyn zo klein, dat ze , in de Afbeelding, niet welkmg.edrukc hei®!'könne
« worden. VooT’t overige ziet.men Over haaren rüg, wanneer ze niet al ie i;a aan de
Verandering zyn, gelyk die gene was, welke de Heer lisjei verkreeg, eene donkereiinie
loopen ; en ter wederzyde van dezeive vertoonerl Zieh nog twee anderen , die veel tede-
rer en helder.geeiachtig-groen zyn; doch dezen zyn insgeJyks zo tetiei-,' .dat men ze ln 't
afzetten onmogeiyk onder ’t oog kounsfisrengen. , ' Kleema'nn.
f Aan zommigen dezer Rupfen Ts in deze witte zyde-linie niets van die roifien ■ rolode tns-
- fchen-koleur te zie.n: maar de beide fpitzen van den K o p , en het V oor lyf, vertoonenzieh
t "szornwylen met dit cieraad. K l e z m a h h , .
D ía s fé Uelde, wáaria ze ook in de 1 gezien wordt', was ze wederom T ab.X IL
van anderen hier in verfchillende, dat haar ly f niet alleen iets geboogen was, Fig. 1.
jnaar dat ze ook den kop gantfeh onder den hals toog ; daar benevens lei ze
haare fpitze Yoorpooten voorwaarts uit zo na aan !t ly f, dat men ze in ’t ge-
heel niet erkennen,, en de Rups voor niets minder, dan voor een leevend
fchepzel, konde houden. Bovendien gaf ze ook by de aanraaking geen teken
van gevoel, en bleef dikwyls wel twee uuren lang , zonder de minile bewee-
ging, hangen. En als -ze gantfeh van haare plaats ..geflooten wierd , trok ze
00Í? de Achterpooten inwaarts, en bleef wederom, gelyk te vooren , ity f en
onbeweegelyk liggen; men mögt ze wenden, draaien en keeren , zo .als men
wilde. ' Liet men .ze hierpp in ruH blyven, dan begon ze zieh , eerft ha een
uurtyds, weder op de groene pooten te zetteh; welken men alsdan duidelyk
kon zien; en wanneer ze door haare langkzäame beweeging eindelyk eene be-
kwaame plaats bereikt had , Heide zy zieh terflond weder in haare voorige geilalte.*
Schoon my nu anders nog geene Rups bekend zy , die deze Eigen-
fchappen heeft; geloosie ik echter , dat deze foort altoos daar mede bedeeld
is , of dat ze haar ingefchapen zyn: en dewyl ze zo wel te veinzen weet, zon
pien haar niet-ten onrechte de Feinfier können noemeni
§• 2.
Den 1 i :!cn Juny begon deze Rups, doör middel van eenige witte draaden,
zieh in te fpinnen, met een dun weefzel , het welk haar zo weinig bedekte ,
dat men ze geheel vry daar in konde zien liggen; enden i 5 den veranderdezy,
.na het afilrooken der Rupfen - huid, in zodanig eene bleeke en geel - groenach-
tlge'Pop, als de 2ae Fig7 vértoont. De voorHe deelen van ’t ly f f. o f de Vleu- Fig. z,
gelfcheeden, zyn geeler, dan de achterHe leden; zy is overál met kleine punten
befprénkéld; en zo gevoelig op de aanraaking , als de Rups ongevoelig
was : waar in deze Rups en Pop ten vollen bvereenkomen met die van L V ll .
•’§. 4. pag. 438. befchreeven.'' Na dat de fchoone Vlinder, dien wy in de 3de Fig. p¡gm 3-
voor oogen hebben , drie weeken lang in ’t Poppenylies verborgen gezeten
had, kwam hy eindelyk te voorfchyn. Het was een W j^ e j wiensLyfenVleu-
gels eene bleek-blaauwachtig-groene grondverwe hadden, van welke laatHen
wy de cieraaden nu wat naauwkeuriger befchouwen zullen.
§• 3-
Dezelven waren aan den buitenrand met een iets helderer boordzel, dan de
grondverwe, bezoomd; en niet verre van daar zag men een witten flreep, die
zo breed was als het boordzel, en overdwars door de Vleugelen liep. Achter
dezen
* Ik moet hier by nog aantnerken, dat die Rupfen dezen haaren langkza-amen gang met be-
hendige fchreeden voibrengen. K l e e m a u h .