T a b . De overige twee paar Pooten zyn even zo hairig, als de voorHen. Het Wyf-
XXXvii . j e |egt i ongeveer agt dagen na de vermenging met het Mannetje, zyne Eieren
aan de Wolle-Wilgen, en wel digt aan .elkander, overtrekt derzelver boven.
vlakte met bruine hairen van het onderdeel van het lyf: doch onder deze hai-
ren zyn deze Eieren witachtig; welk onderfcheid in beide de afgezette- Eiguu-
l ,f ' ren 8. en 9. duidelyk kan gezien worden.
A B S S S S S S S
De geele B o r s t e l - R u p s , , benevens haare veratidering
tot in een V l i n d e r .
§• r.
xxxvm T | eze ^oon van ®or^e^' Kopien vindt men, in den Zomer en in den Herffi,
■L- enkelvoudig aan de Peereboomen; mitsgaders zomwylen,hoewel zelden§
aan de Appel- en Kwetzenboomen. De bladeren der Peereboomen Zyn 00k,
naar ik befpeurd hebbe, haar aangenaamfle voedzel. Deze Rups is, van haare
eerite jeugd af, door alle vervellingen heen, geel, en altoos van gedaante,
fig. 1. gelyk ze in de 1 fte Fig. onzer Tab. afgebeeld gezien wordt, welke Figuur eene
volwalfen Rups van deze foort vertoont; waar by ik nogtans moete aanmerken,
dat men ’er zomwylen nog grooter en fchooner onder vindt. De allergroot-
fien worden echter zeldzaam boven 1 i duim lang. Haare koleur is zwavel-
geel. De Kop, die wat diep onder den hals z it, is nog hoog-geeler en blinkender
, dan het overige ly f, en daar by tamelyk groot*. Ieder lid ö f ring van
’t ly f, waar van ik den Kop alleea uitzondere, is op ieder zyde met een ver-
heven ronden knop voorzien'. De 4 de, 5 de, 6 * en 7 de Ring, van den Kop
a f, hebben eene diergelyke boritel, o f afgeflompt hair-bosje, gelyk wy aan
de voorige Rups van Tab. XXXVII. gezien hebben. Doch de borilels zyn by
deze foort geel, zo als de gantfche huid. De inkervingen o f verdiepingender
ringen tuflchen de gemelde vier hair-bosjes zynfiuweel-zwart, welke zwartig-
heid wederzyds fpits toeloopt. De overige verdiepingen zyn 00k wel zwart,
maar men krygt 'er niets van te zien,ten zy de Rups Herk uitgeHrekt is. Van
den zevenden ring af verminderen de overige vier allengskens in dikte. Flet
laatile lid heeft een langen en dünnen hairigen Haart, die roozen-rood van ko*
leur is , en naar achteren fchuins opwaarts uitfleekt. De drie ringen, tuflchen
dezen Haarten het laatHe hair-bosje, hebben elk, ter wederzyde, een kort
dwarsHreepje. Ook ziet men zomwylen twee diergelyke Hreepjes op ieder ring
onder den anderen. De gantfche huid van ’t lyf is , tot aan den kop, alom
met
* Deze hoög-geele koleur van den Kop valt by zommigen dezer Rupfe in *t groene. Vooi
.’I overige is haar groote Kop van. onderen veel breeder, dan van boven.
Klee m an.n*
niet geele en graauwe hairen dun begroeid. De Pooten zyn insgelyks geel van Tab.
koleur*,- maar de onderzyde des Buiksis gantfch zwart. xxxvirr.
5- 2.
Deze Rups maakt, voor haare verandering in eene Pop,een diergelyk ruim
en graauw Weefzel, gelyk de voorgàande, alleen met dit onderfcheid, dat het
zelve.liirocd is. Onder dit Weefzel mengt zy de langHe hairen van haar lyf;
en ze beiluit zieh vervolgens in een naauwer en digter Spinzel, dat van wegen
de geele hairen, die zy ’er in weeft, geel van koleur, en tamelyk digt wordt.
Men kan, door het befchouwen der af beeldinge in de 2 de Figieen bekwaamFlg-.z.'
denkbeeid van dit dubbel Spinzel vormen. De Pop, waar in de Rups binnen
haar Spinzel, na een paar dagen, verändert, ziét ’er aardig en zonderling
uit, gelyk de 3 de Fig. aantoont. Haar voorHe deel is donker - roodachtig- Fig. 3.
■ zwart, en het achterHe helder rood - bruih. De inkervingen der leden zyn met
geele Hreepjes.vercierd Boven op het ly f, midden over den rüg, Haat eene
digte rei körte en Hyve hairen, die bruin van koleur zyn, en :’er uitzien als o f
haare punten afgezengd waren. Het laatHe lid heeft een flaartpunt. Deze
Poppen zyn by my altoos den Winter over blyven liggen, en ik hebbe. ’er de
Vlinders eerH in de maand Mai uit zien komen.
De koleur dezer Vlinders is niet zeer fraal, ook hebben de tekeningen niet
veel te beduiden, alhoewel ze zeer ordenlyk en regelmaadg zyn. De 4 FigD'g-4-
op Tab. XXXVIII. vertoont het Wyfje vliegende, en deszelfs. dikke Achterlyf
is wederom het Kenteken, waar door het v a n ’t Mannetje onderfcheiden kan
worden. De Sprieten zyn aan beide de geflachten eveneens , en zeer dun of
hairachtig. De Bovenvleugels, waarin de meefle cieràaden gevonden worden,
hebben geene byzondere grondverwe; als zynde naamlyk graauwachtig-
wit, gelyk de gantfche Vlinder over ’t geheel gecoleurd is. Dwars door de-
zelven loopen eenige bruine golfs- en zaagswyze liniën, doorgaans drie of vier
m getale. De buitenrand der Boven- en Ondervleugelen is met zwart - bruine
pimten vercierd. De koleur van ’t Achterlyf valt eenigzins in ’t geele. Aan
het Mannetje, in de 5 dE Fig. afgebeeld, is op te merken, dat deze fóort van Fig. k.
Vlinders, even als de voorgaande, de Voorpooten in ’t zitten recht voorwaarts
uitfteekt, ,en de Sprieten rugwaards legt. De 6 Pooten zyn alle met hairige
vezelen digt overtoogen. ln de 6 ^ Fig. hebbe ik ook de Eieren, welken van7% <s
deze Vlinders.gelegd worden, en waar uit de Rupfen weder voortkomen., af-
* H H ecj ter bf eenisen dezer Rupren, dat die geéle koleur. der Pooten na ’t groen*
«Jk,1, ^ 1 H n0cír zwarte ondervlakte van den ßuik foopt gemeenlyk eene helder-geel-
tchuge, fmaöe Unie. r ICleem.akn. b
B b b 3,