broedzel blyft wel gaerne by elkander, doch niet zo na byeen, als eenige an- T a b . II.
dere foorten, die altoos troepswyze gevonden worden. Zy geneeren zieh van
die gewailen, tot dat ze haare volle grootte bereikt hebben; en dewyl ze in
zommige jaaren zeer menigvuldig z yn , is ook alsdan de fchade, die ze ver-
oorzaäken, niet gering. Doch in andere jaaren , niet zo iterk zynde? en de
jonge Rupfen eerfb uitkomende wanneer deze boompjes reets vol bladen zyn ,
können ze ook niet veel fchade doen; nademaal zy zieh met de bladeren ver-
genoegen, en dan niet in ilaat zyn om dezelven op te teeren.'
§ l l i
Het mangel aan Buikpooten , en de daar uit beitaande byzondere gang de-
zer Rupfe, die wy voor ons hebben , dienen tot een onbedriegelyk bewys,
dat dezelve onder de Span - Rupfen behoore. Zy is niet van de ioort , die
fchielyk groot worden; en, volwaffen zynde, kan haare lengte naauwlyks i | .
duim uitmaaken; gelyk in de i fte en 2 de Fig. waar in haare geflalte afgemaald ^'S- *•
isjjian gezien worden. Van den blinkenden zwartenKopaf tot aan de Nafchui-en 2'
vers, is haar lyf byna even dik. De grondverwe is witachtig. Over den gant-
fchen rüg, in de lengte , loopt ’er eene rei ongelyk van elkander ftaande
zwarte vlakken , welker middelilen op den rüg omtrent vierkant, doch aan de
zyden eenigzins uitgehoold zyn; terwyl de voorften en aebterften zieh veel
fmaller vertoonen : doch ze worden alle te zamen by eenige Rupfen grooter,
en by anderen-kleiner bevonden. Wanneer de Rups kruipt worden de vlakken
nu nader byeen getrokken, dan verder van elkander gefchooven. Degant-
fche Buik is Saffraan • geel, en in deze koleur ziet men ter wederzyde van ’t
lyf een regel zwarte punten van ongelyke grootte; ook is het ly f met weinige,
zeer tedere, zwarte hairtjes bezet. De 6 fpitze Voorpooten zyn zwart. Aan
den laatiten ring op een na ilaat een enkel paar Poot-en, welk-^ benevensr de.
Nafchuivers, van gelyke geele koleur is, als de Buik.
§--3»
l Betreffende de verfchillende geilalten der Rupfe en gedaanten haarerbeweeginkwaam
om draaden te fpihnen, en feboolen ook niet lang te zamen ; maar verfpreiden
- zieh aan de onderzyö§ der bladeren , die ze wel dra döprbooren , waar door ze haare
tegenwöordigheid ;ferftond,lverraaden. Zy gtoeien zeer langkzaatn , en vervellen na 12
dagen voor de eerite::iiial; na dat ze alvqprens iets holderer en bleeker, en ongeveer an-
derhalve linie groot geworden zyn. Na deze vervelling beginnen ze de volwaffen al meer
gelyfc.te worden, en vervellen na de vollende 12 dagen andermaatswanneer ze nog niet
boven de twee linier, groot zyn; en daar cp geneeren zy zieh b o g tot in Offiofer. Wanneer
dan het lo o f afvalt, zpeiten zy de Winterkwartieren, o f ond'er het afgevallen lo o f ,
o f in de fchearen en fpleeten der ftamfnen en tlkjken ; alwaar ze , onaangezien de feilte
koude,, ;zpnd#r-yoedzelhlyven lg |^ f f i t o t dat het Voorjaar haar weder nieuwe fpyt-
ze .yjr/ehaffe. .Na dlgh tyd vervellen ze nog tweemaal , en .yeäfiijteren voorts in Jvtn
■in zodanig eepe Pop, als de Heer Röfel h ie r , nevens haaren ,Vlinder , befchreeven en.
afgebeeld heeft. . K l e e m a k u *
O o a 3,