T a b . § - 8 .
LVII. .
Uit hoofde dezer Sprieten, zou onze Vlinder wel in de eerfte ClaiTe der
Nacht-Vlinderen te plaatzen zyn; maar ’er is nog aan de Rups, noch aan de
Pop, eenig kenteken te vinden, om wiens wiile men hem onder die ClaiTe zou
können rekenen. ndere zyn van geveelen, dat dezelve onder de eerfte Clas,-
fe der Dag - Ylinders behoore, vermits hy ook gewoon is by dag te vliegen;
maar wanneer ik overweege, dat hem, buiten andere Kentekens die de- Dag.
en Wacht - Vlinders onderlcheiden, [_waar onder men ook kan rekenen deszelfs.
6 Pooten, dewyl ’er deDag-Vlinders der eerfte ClaiTe maar 4 hebben, en hy
bygevolg onder die.Gaffe altoos-niet zou voegen : ] ook dit ontbreeke,. dat hy
na zyne geboorte geen rood, maar een bruin Sap laate v a l le n z o kan ik hem
onder die ClaiTe niet ftellen i n om voör een o f twee Vlinders eene byzon-
dere ClaiTe te maaken, oordeele ik ook overbodig; te meer dewyh deze, he-
nevens nog een ander, die blinkend-groen van koleur i s , uit hoofde vanvee-
le 1- igenfchappen, zeer wel onder deze ClaiTe voegt; om deze rede, zal hy ’er
derhalve ook onder blyven, fchoon de Sprieten der overigen hier in voorko-
mende Vlinders van de zy.nen verfchillen*. Voor ’t overige heeft deze. Vlinder
ook dit nog boven anderen byzonder,dat hy na de paaring menigmaaleen
halven dag aan ’t Wyfje blyve vaftzitten; waar door men ze dan ook beide,,
in de maanden Juny en July ,aan eene, foort van Scabiofa (Schurftkruid), zon-
der lang te zoeken, gepaard kan vinden. Doch vermits deze Vlinders nader-
band alle fneuvelen, is ’er iets laater, geen een meer te zien; waar tegen echter
de jonge Rupsjes omtrent dezen tyd reets in de waereld zyn.. Zy wordt
by de Liefhebbers de St. Jans -Vlinder genoemd.
ders, met Kolfachtige Sprieten-, terliand gekomen, die aan deze h'ier gemelde foort by-
, na in alle deelen zeer gelyk is, ukgenom.en de roode vlakken in beide de Bovenvleuge-
le n , die zieh niet als afgezonderde, ronde vlakken, maar als lange onafgebroken roode
vlakken vertoonen; weite haar begjn neerqen aan ’ t lid des YJeugels, .en zieh voorts zo
verre door den Vleugel uitftrekken, als de roode vlakken van dezen hier afgemaa.lden-
Vlinder loopen De Rups, waar uit deze anders geviakte foort van Vlinders zoiide- voort*
komen, is my reets in 't jaar 1760, in afbeelding, medegedeeld Z y i s , met opziebt tot
r de vlakken , ook tamelyk gelyk aan de Rup s , welke de Heer Röjel hier befchreeyen heeft;
maar ten aanzien der koleure is zedo f witachtig-groen. Deze foort zal ook in myne.By-
voegzelen voorkomeh; waarin de kleine groene goudblinkende Vlinders met bruinachtig:
graauwe Ondervleugelen . en diergelyke kolfachtige Sprieten , waar van de Heer Röfelhiei
in de 8 $. fpreekt, mede nog voor *t 00 g gebragt zullen worden. K l e e m a n n .
* Hier uit können de Liefhebbers van Verzamelingeh dezer Schepzelen nagaan, dptbet beft
z y , eerft de gantfehe verandering van een Infeib te leeren kennen, eer men hefonder ||'*
nige ClaiTe, ter oorzaake van deze o f gene enkele Kentekens., die het met eem ander In*
fe£t, uit deze o f gene ClaiTe, gemeen h e e ft, verkeerdelyk p laa tz e ..
K l e e m a n n .
w
De kleine, uit den geelen vleefhverwige B ö r s t e l - R u p s ,
met twee hairige hoornen, die zieh aan den Hazelnoot-
ftruik opboudt, benevens haare verandering
tot in een V l i n d e r .
§• i .
Onder de Boomen van ons gewell, waar aan ik tot hier toe nog geene Rup- Tabi
Ten gevonden had, was ook de Hazelnoot - ftruik; doch thans vertoone
ik een Schepzel, het welk zyn onderhoud aan deszelfs bladeren vindt. Dezeis
de op Tab. LVIII. Fig. i . afgebeelde Borftel ■ Rups. Ik hebhe dezelve in de t ’S- J».
maand September op den gemelden ftruik, byna volwaflen, gevonden; en dewyl
deszelfs groene bladeren haar ook by my nog wel fmaakten, had ik hoop
van die tot eene grootere Rups op te kweeken: maar zy was nog geen volkomen
duim lang, toen ze reets het eeten naliet, en twee dagendaar na zieh van haare
vuiligheid begon te ontlaften. Daar op volgde eene dünne waterachtige voch-
tigheid;: en dewyl ik will, dat alle Rupfen, by haare aanilaande verandering ,
diergelyk een vocht van zieh geeven, zo kon ik ligt vßrinoeden , dat ook deze
Rups wel dra eene andere gedaante zou aanneemen. Derhalve haaflte ik
my met dezelve af te maalen; äoordien ik meermaals het verdriet hadmoeten
ondergaan , dat menig eene Rups zieh by my infpon, eer ik het verwachtte;
en terwyl ik , om dat ze my nog onbekend waren, hoopte, dat ze nog veel
grooter zouden worden. Want fchoon ik dan de Pop, en vervolgens ook den
Vlinder;kryge, können die beiden my echter niet recht helpen, zo lang ik ook
de afbeelding der Rupfe ’er niet by hebbe; die. enkel naar .eigen gedachten
niet wel natuurlyk te treffen is.
§. 2.
Behalve de reetsgemelde grootte, llaat ons, omtrent onze Rups, nog het
Volgende in aanmerking te Heemen. Haare grondverwe is doorgaande eenig-
zins helder-geel, doch echter ook vleefchverwig; de 12 leden o f ringen van
’t lyf kan men zeer duidelyk onderfcheiden; de Kop is zo dik als de hals , en
heeft dezelfde grondverwe; op den hals ziet men van bov,en eene graauwe vlak ,
die wederzyds en ook van achteren met een zwart randje bezoomd is;: van dit
zwart zoomtje af loopt ’er äan beide de zyden ook een zwart ftreepje, tot in
het volgende lid, alwaar ’t met eenige flippen of punten eindigt. Onder en
beneven dit ftreepje ziet men ter wederzyde een uitfteekenden hoorn, beftaan-
de uit geelachtig - roode, ftyve en digt aan elkander zittende hairen; die beide
niet zo zeer in de hoogte, als wel zydwaarts en vooruit ftaan. Op denvier-
den en vyfden ring, van den Kop af gerekend,ftaat,boven in’t midden,eene
iße Deel, ade Stuk. ' v K k k flci