T ab.
XÜH
*ig. 8.
T a b .
x i x .
ge aan te'merken, dat de Bovenfchenkels, mitsgaders het gantfche Onderlyf,
iterk met donker • bruine hairen begroeid zyn ; waar tegen men de andere
leden helder - graäuw, en donker - bruin befprenkeld zier. Deze Mannetjes en
Wyfjes paarden tö zamen in ’c verblyf, waarin ze by my uitgekomen waren;
en binnen weinig dagen tyds begonnen de laatiten hünne Eieren te leggen. Ge-
duurende dit leggen fteeken zy de natuurlyke deelen verre buiten het ly f, en
bevochtigen ook hunne Eieren met een kleeverig bruin Sap; dat byna zieht -
baar droog en hard wordt, en tot het vaitlymen der Eieren op de plaats zo
rioodig als bekwaam is. Deze Eieren waren van grootte, koleur en gedaante,
zo als ik ze in de 8 Fig. afgebeeld hebbe, te weeten , langwerpig rond ,
(doch aan de onderfte zyde, daar ze op liggen, zyn ze wat platter dan van
boven) helder - bruin van koleur, en tuflchen beiden z wart geilreept. Schoon
nu uit alle deze Eiertjes jonge Rupsjes voortkwamen, kon ik ze echter nietop-
kweeken; vermits het haar aan het fap, tuflchen de Eiken - fchors zittende,
als haare eerite Melkfpyze , ontbrak. Doch wanneer de tegenwoordige foort
van Vlinders in vryheid leeft, leggen de Wyfjes de Eieren tuflchen de reeten
en klooven der Eiken - fchorfe * , alwaar dan de jonge Rupfen, zo dra zy de
Eierfchaalen verlaaten, haar vereifchte voedzel in voorraad vinden.
D e Jchoone, diklyvige, groene W i l g e n - R u p s , d ie , in plaats
van Na/chuivers, met een dubbelen ftaart voorzien is\ ,
benevens haare verandering tot in een V l i n d e r .
§• T.
De zonderlinge en buitengemeene' Eigenfehappen, waar mede deze foort
van Rupfen begaafd is , können ten deele uit de verfcheiden Afbeeldingen
op de bygevoegde Plaat gezien, en ten deele uit het Opfchrift afgenomen
wor-
* De Vruchtbaarheid van dezen Wyfjes -Vlinder is buitengemeen gro o t, en mogelyk- onder
alle de Vlinders de grootfte; want ik hebbe, op den 22 Juny des jaars 1764, metzodanig
een uit de Pop gekomen önbevruchten VliAder ondervonden, dat hy meer dan 1000 diert
gelyke Eieren, gelyk de Heer Röjel hier befchreeven heeft» gelegd heeft; welke dooreen
Vergrootglas befchouwd, eene Eiervortnige gedaante hadden, en in de lengte met lang-
werpige gerimpelde ribbetjes oüigeeven waren. K l e e m a s n .
+ Dewyl ’er fiog eene foort van kleiner groene Rupfen is , met twee Paarten, die met .de
hier befchreevene veel gelykheid h eeft; zou men deze, (er onderfcheidinge, de groute
tweellaaniee R u p können noemen. De gemelde kleiner foor t, die zieh op de Populier-
en Wiigeboomen onthoudt, is zeer raar, en wordt zelden, ja zomtyds in jaaren lang ,n ie t
gevonden. ]k h eb .ze reets afgetekend, en zal haare gedaante en verandering. in myne
gyvtegzelen tot deze.Hiftorie der’Infeften mededeelen, K l e em a w n ,
0