T a»;
xviir.
I l f i f l B B I d? ik ,beide de geflachten van dezen Vlinder verkreeff
en hebbe ook daarom derzelver onderfcheid, fchoon het, gelyk by de meefte
• Nacht>
H H ■ zou I nietdurven beweeren. Want fchoon I zieh oolr
H D H H S te beweegen, zou hec nochtans können zvn dat deze b e w e i s *
i se h b h H B m m h h b h b gedierte ontdekt; en waar üit de dooier van' een E i , en g e ly k ¡^ ¡ 6 1 zonder rPL P
I M B I het H S wezen van een Dier M B | H
ten O n d e r/ trY B i B S S “ yDe B E B ! tot de Natuurlyke Hiftorie der Infec-
ten. Ondertuflchen zou het eenezeer zonderlingelaak weezen wanneer men in v 7 L Ä J 2
w B naauwiyks uitgekomen manlyken Viinder(om van ■ w ’yfjes niet H te Ü B
j f i? . w *arIylt P>srtjes ontdekken M M Want dan zou d e v raa g wedzen hoe „
dezeDiertjes in t lichaam van een Vlinder, die nog geen voedzel gebruikt heeff
R l S yn ze he.m'm e t -h;et inademen medegedeeld door de lucht,* waar in men door de
fterkfte vergrooting van t Zonne -Microscoop, dat mogelyk den Heer Leeuwenhoek nn? nn.
S® " 6 ? 11 E . fchoon hy zyne figuuren byna zo g ro o t, als men ze door dit veiaroo-
tende werktuig z ie t , ( waarfchynlyk om ze duidelyker te maaken,) beeft voorgefteld eee
ne ontdekken kan? o f waren ze reets in g lyfvan den Vlinder voorhanden, tden bv nosr
i v P verandering la g? En dit zo zynde, hoe zyn deze Wormpjes dän l l de
P op, die ook geen voedzel gebruikt, g e ta n e n ? M B B & M H M B I
genuttigd voedzel gekreegen ? o f z o u z e d e z s lichaamnies als nm? nnnnfmiHroiJ«
Z ü W® 6 H m I naare verandering in eene Pop, in rt lyf des H R M
gebragt hebben? En zo dit eerfte waar z y , hoe-fs h etgeloo velyk , dat dergelyke Diertiew
door eene zo groote verandering derNàtuure van de Rups, gelyk de verandering n een
Vlinder is , die men,gmaal en inzonderheid by deze, lang duurt,. zonder fchàde d i? Pon
pe en zonder zelven het.Jeyen te verliezen, in ’t ly f van zulk eén Schepze! k ö n n e n h u T
veften, en z ich zo geweldig, als men z ie t , vermeerderen ? doch is het Iaatfle waar* en zvn
aeze fchynbaare Diertjes loutere vruchtdeeltjes van toekomende Rupfen en Vlinde> - d S
eene Rups reets van ’t Er af met zieh draagt, en door haare verandering eindetyk oo’k in
den Vlinder b r e n g t h o e zal men ’t waarfchynlyk maaken, dat deze VruchtdeeMes welk"
in t Ei maar eene kleme^uimte gehad- hebben , in den Vlinder zo talryk, en in ZodaiiS
een toelfand, zo ze nog dezelve Vrachtdeelrjeiimogten zyn , die in k Ei waren ? g
worden? Zouden deze Vruchtdeeltjes miffebien het v e S ^ e n hLbben vIn z c h ^ o o t fk e
planten en echter teffens te gelyk beilemd zyn , om zieh in een ander, en weM n dar
Schepzel, t welk hen geherbergd heeft, te können ontwikkeien? en alzo van den Srhfcn
per genoegzaam tegen den jö o p der Natüure aan, tot tweeerleie oogmerken v o o r t g e S
zyn ? naamlyk e en s , om zieh, by gelegenbeid van de paaring H B H I B H
j e , in de baarmoeder van t ze lve , o f in haare Eieren H b e g e e v en , en aidaar ineengroo
ter Schepzel ontwikkeld te worden ; terf anderen om zelfs Dieren tè zyn, en haar dilrivk
geflacht voort te planten ? Is tg e jé o v é ly k , en mogèlyk, dat een dier zieh in een g S r
Schepzebontwikkelen zoude, e n te gelyk èvenwei degiia ve, omz lch voort te pfamin
können hebben , die alleen.aän gamfeh öntwikkelde Schepzelen eigen is ? Even d e S l v
ke vraagen o f zwaangheden z y n ’er dok-voor ,e ftèlfen tegen het gévòelen vah
Mek, nopens de verandering-der-menfchélyke Zaadwormpjes in een Menfcfr- m m ”k
Nacht--Vlinders, alleen aan de Sprieten en het Achterlyf te befpeuren is, opTa».,
deze Pläat afgebeeld. Myne Leezers zullen by den eeriten opflag können raa-XVXii.
den, .dat de,6Je Fig. het W y fje, en de 7 l!c Fig. het Mannetje verbeeldt. Aan Fig-6.
het eerfte zyn de Sprieten ook wel iets vederachtig, doch niet zo iterkals aanen ?•
het laatfte; zynde de koleor van beiden bruinachtig -graauw, gelyk de grond-
vertve des Vlinders in ’t algemeen is. De K op , die wat benedenwaarts lla a t,
is bruin, en met.een paar groote zwart-bruine Oogen begaafd; die zieh op
donkere plaatzen vuurig vertoonen. De Zuiger van onderen tulíchen de beide
hairige baardfpitzen ftaande, is niet zeer lang*. Aan het dikke en rond ver-
heven Voorlyf komt vooreerit in aanmerking een fmal, Oker-geel randje o f
boordzel; daar op volgt eene breede graauwe vlak o f een Schild; ’twelk zieh
van vooren in het donker-bruine verlieft.; en van achteren, daar het op zyn
helderfte is , een verheven zwarten zoom heeft; die wederom met een geelen
rand voorzien is; welke geele rand vervolgens donker-bruin omzoomd is. De
zyden van ’t Voorlyf zyn bruin, en duidelyk van den rug.onderfcheiden; het
kort hairige, Achterlyf is bruinachtig graauw van koleur, en deszelfs leden zyn
met helder - géelachtig - graauwe reepjes omgeeven. De buitenfte randen der 4
Vleugelen zyn wel niet uitgefchulpt, maar met een breed graauw boordzel ver-
cierd- De Ondervleugels zyn iets graaúwer van koleur, dan de Bovenvleu-
g e ls ; hoewel ’er zeer weinige o f geene cieraaden in te zien zyn. Door hec
ihiddelfte gedeelte der Bö ven vleugelen íoopt in tegendeel een donker-bruine
dwarsftreep; binnenwaarts ziet men in denzelven eene groote witte vlak; en •
buijenwaarts. naa'r den rand worden nog verfcheiden óngelyke vlakjés van'.die
koleur gevonden, welke hier en daar verftrooid zyn. ln één woord de gant-
fche grond dezer Vleugelen is met zo ontelbaar veele, heldere en donkere,
tedere en grove, herwáarts en dérwaarts door elkander loopende, zwarte ftreep-
jes doorweeven ofgemarmerd, dat het orimogelyk z y , die allen nauwkeurig
te befchryven. V o o r ’t overige zyn deze-Vieugels ongemeen digt en f ly f ;
waajr door de, Vogel in ’c vliegen een fterk gebrom of.geruifch maakt, gelyk de
groote Kevers gewoon zyn te doen; om welke reden hy van eenige Lief-
hebbers de Brom-Vlinder genoemd wordt.
§• i°-
Dat deze Vlinders in ’t zitten de Vieugels zeer digt aan ’t ly f leggen ,‘
en ’er het Achterlyf volkomen mede bedekken, is in de 7 de F ig . aan het al- r ,
daar afgebeelde Mannetje , te zien. Nopens de Pooten hebbe ik nog dit eenige
^ dienen beantwoord o f wederlegd te worden; eer men zieh voor zulk eene Helling, die wel
aardig uitgedacht, maar, niyns oordeels, tegen de waafheid ílrydig i s , kan verklaaren.
K l e e m a n n .
* ^ SB aan ^ezen Vlinder geen Zuiger können vinden; doch, als by ’er een heeft, moet
v, y aenzeiven zodanig. können ijitrekken, dat men hem niet altóos, gewaar. könne worden.
t na H H H H H ■ I H H - B i Ü W B H B I
ijte Deel, 2 de Stuk, " - O 0