T ab. blinkend zwart ■ graauw, en de voorfte vlakte, gelyk men aan veele andere-
X X V . foorten van Rupfen ziet, met eene driehoekige infneede vercierd. De Voor-
pooten zyn van dezelfde koleur als de Kop. De donker ■ bruine grondverwe-
Fig. 2. der Rupfe in Fig. 2. is over ’t geheele ly f eveneens. Deze heeft drie reien
hoog- Oranje • geele vlakken , naamlyk eene over het midden van den rüg, en
eene aan ieder zyde van onderen längs den buik. Bpven op den rüg heeft ie-
der Ring 2 zodanige vlakken; doch van onderen zyn de 2 eerfte Ringen alleen
met 2 y. en de overigen flechts met eene enkele vlak bedeeld. Miflchien moeft.
ik deze cieraaden geen vlakken , maar liever punten noemen, nadien ze niet
groot en byna meeft rond van gedaante z yn : maar de grootte en gedaante
doen hier niets ter zaake, en de punten zyn, in het tegenwoordig begrip, 00k
vlakken. De Staartklep , welke by deze foort van Rupfen de gedaante van een
flepje heeft -j en de achterfte opening van ’t ly f bedekt, wordt in ’t midden-
o door een Oranje - geelen ftreep verdeeld, ,en is ter wederzyde met een boordzel
van die eigenfte koleur omgeeven. De koleur der 10 ftompe Pooten komt
met de grondverwe van ’t gantfche lyf overeen. Onder dit geflacht Van Rupfen
hebbe ik ’er nu en dan gevonden, die veel helderer van koleur waren, dan
de anderen, en' aan welken de Oranje - geele vlakken niet regelmaatig Ronden,
Fig. 3. maar over ’t gantfche lyf verftrooid waren; hoedanig eene Rups in de % d«Fig^
te zien is. Aan deze laatfte foort kon ik de zogenaamde Spiegelpunten duidely-
ker, dan aan de eerfte, onderkennen; fchoon ze by deze Rupfen in ’t algemeen
maar kleine groefjes gelyken, die wel zwartachtig van koleur, doch zonder
glans zyn. De huid der tegenwoordige Rupfen is glad en eenigzins blinkend,
en haar gang tufichen beiden, dat is , noch fnel, noch langkzaam. Voor ’t
overige hebbe ik de getvoone Eigenfehappen der Rupfen 00k aan dit geflacht
waargenomen,teweeten,. dat zevol wallen en der veranderinge naby zynde, zicb
van alle fpyze onthouden; het ly f van alle vuiligheid zuiveren; en dan einde-
lyk , tot haare zekerheid, ruft en gemalt, de noodige toebereidzelen maaken.
Vermits nu deze Rupfen tot die foort behooren, welke onder de aarde verändert
jz o z ie t men 00k dat ze de pläats ter veranderinge en haar onderaardfeh ver-
blyf met behoorlyke vlyt en voorz-ichtigheid vervaardigen. Ze maaken ten dien
einde eerft een ruim hol, en ronden hetzelve met eene onbegrype'lyke be-
kwaamheid netjes uit. Hier na dit hol o f verwulfzel van binnen met een glad
' Spinzel bekleed hebbende,- begeeven/zy zieh ter. rufte *. Na eenige dagen,,
inmiddels veel korter en ftomper geworden zynde,'beginnen zy zieh opnieuw
te beweegen, en de Rupfen-huid af te ftrooken,oals wanneer de däar onder-
4. verborgen zktende Pop te voorfthyn komt, welker äfbeelding in de 4 * Fig.
te zien is. Hier omtrent moet ik by de oorzaaken, die in de befchryving der
voorige Rupfe gemeld zyn, te weeten., «1 aaröm de Poppen, ten aanzien dergantfete
* B it verwulfzel i s , gelyk dat van de boven befchreeven Melden-Rups , 00k een fangwer-
■pig-ronde en vry ffevige holle Aardbal; waarin de Poppen dezer Rupfen eene goederuine.
tehebb en.^en zieh gemaklyk, naar believen, können wenden en keeren.
K 1.« e m.a K K.
fche Maila, altboi merkelyk, ja zomwykh Zeer veel, Meiner worden, dan de Rupfen T a b .
ieweeßzyn, nog het volgende voegen. Dat ’er met alleen, ten deele doorXXV,
de zuivering der Rupfe voör haare verandenng, en ten deele door haare uit-
waafemina door de Zweetgaten der huid, veele vochtdeelen uit haar lichaam
verlooren gaan; maar dat ook,üit hoofde van dit verlies, het Poppenvhes veel
vafter wordt, dan de Rupfen - huid geweeft is ; en dat derhalve uit alle deze,
en de voorensgemelde omftandigheden te zamen genomen, noodwendig vol-
gen moet, dat altoos de Maßt der Poppe kleiner z y , dän de Majfa der Rupfe
geweeft I ; zelfs 00k by dezulken , die zieh in-’t geheel met infpinnen. De
teglnwoordige Pop is de voorige van Tab. XXIII. Fig: 3. in gedaante en koleur
zodanig gelyk, dat de eene gemaklyk voor de andere genomen zoude können
ivorden Maar als men de beide Figuuren nevens elkander befchouwt, zal
men echter eenig önderfeheid befpeuren. De geel-roode koleur der^ tegenwoordige
is iets^donkerer, het ftaartpunt iets-langer, en de Pop over ’t alge»
meen iets ranker of dünner, dan de voorgaande. Buiten dit zal men weinig,
e f wel in ’t gc-heel geen önderfeheid. tuflehen dezelven vinden.
§• 3-
AlledePoppen, die ik van deze foort van Rupfen gekreegen hebbe, zyn altoos
by my den Winter over blyveri liggen; eii de* Viinders zyn ’er eerft- in
de maand Mai des volgenden jaars uitgekomen; doch dezelven waren , ten aanzien
der koleuren, elkander niet volkomen gelyk, zo als men duidelyk kan
zien in beide deTiguuren onzer X X V Tab. Het is niet . mogelyk., dat dit
onderfcheßf der koleuren 00k het önderfeheid van geflacht zoude äantoönen ,
nademaal onder deze beide foorten zö wel diklyvigb, als dunlyvige Viinders
gevonden worden; van welken de eerften onbetwiftbaar het vrouwlyk geflacht
aantoonen , ächtervolgens den algemeenen en onbedriegelyken Regel, dien ,
wy van de Ke'ntekens der geflachten by alle Nacht - Viinders, door de onder-
vinding, geleerd hebben. Want de gedaante en evenredigheid der overige
leden, ja zelfs der Sprieten, is aan beide de geflachten dezer Viinders gelyk-
vormig. ik zal ’er echter hbt hoofdzaaklykfte van melden, en' met de 5 de Fig. Fig. 5.
een begin maakeö. De gantfche grondverwe , zo van den Kop en de Vleuge-
len, als van het L y f en de Pooten, is blinkend - graauw. De Kop is met zwar-
te Oogen en hairvormige, geel-b'ruine Sprieten voorzien. Achter den Kop
ziet men een van tedere hälren te z.air.en geftelden, en in de gedaante van een
Halskraag, verheven Wrong, dien de Vlinder nu voorwaarts naar den kopop-
fteeken, dan achtcrwaarts nederleggen kan. De onderfte helft, van dezen wrong
is doofgaans helderer - graauw, ■ dän de bövenfte , en door een zwarten ftreep
afgefcheiden. Aan de Bovenvleugelen is het volgende op te merken; naamlyk,
dät dezelven in ’t midden iets in ’t bruinachtige y,allen, naar den buiten-
rand in ’t witte uitkomen, en.aldaar met eenige zwarte aderen en punten ver-
tierd zyn.. De overige grPnd is overdwars meftfparrenvormige graauw -zwarte
trekken döörgc^lfd. De Ondervleugels zyn-gantfeh eenkoleurig. Doch het
Ss 2 ly f,