T a*. z e onder de aarde, en maakt aldaar een Spinzel, waar in zy allerhande ande.
LXI. re deeltjes, die ze in de nabyheid vindt, vermengt. Dewyl ik ze in eene Doos
bewaarde, waar in ze niets anders dan dorre blaadjes en bloeflems vond, ver-
Fig. i. mengde zy ook dezen onder haar Weefzel, dat we in de 2 de% , zien. De
meefte fpinnen zieh1 in de maand September in , en veränderen naderhand, bin-
Figi . nen 5 o f ö dagen, in eene diergelyke Pop, als de 3 a' Fig. vertoont. Alle de
leden van derzelver Achterlyf zyn geelachtig-bruin-rood, en eindigen met
een ftaartpunt. De Vleugelfcheeden, die met eene fpitze kromte verre over
het Achterlyf heen zitten, z yn , benevens de fpits toeloopende Kop, blinkend,
groen; welke koleur allengskens in ’t bruinachtige verändert. Uit diergelyke
Poppen kreeg ik , na dat ze den Winter over gelegen hadden, in de maand
Fig. 4. Juny die Vlinders, welken in de 4 de en 5 de Fig. afgebeeld zyn.
en 5.
§ 3-
Van den byzonder opgeworpen Halskraag, die men hier zeer verheven, en
met zyn fpitfe punt voorwaarts over gekromd, befpeurt, en dien de Vlinder
ook te rüg trekken kan, hebben we by anderen dezer Clafle, als Tab. XXlil.
XXIV. XXV. en XLII. reets gefpfoken. Derhalve zal ik van dezen alleenlyk
zeggen, d a th y , benevens de Kop en ’t Voorlyf, wit-graauw is; doch het
Achterlyf, in de 4 de Fig. duidelyk te zien, dat van boven een regel zwarte
punten vertoont, en wiens laatfle hairige lid gelyk een Zwaluwen- ftaart ge-
fpleeten is , heeft eene geelachtig bruin • graauwe koleur, De Bovenvjeugels
zyn helder-graauw, en met een verfmeltend bruin alom vercierd. Door derzelver
midden loopt overdwars eene dubbele, uitgetande, zwarte flreep; en
nevens denzelven ziet meneenige, zo wel groote als kleine, zwarte vlakken
en punten. De Ondervleugels zyn wit bezpomd; het daar aan volgende is
donker - graauw, en naar het lid toe worden ze iteeds meer bruinachtig helder-
graauw. De Vlinder, in de 5 1,e Fig. met geilooten Vleugelen zittende afge.
beeid, heeft eenige zwarte dwarsitreepen over den Kop; wyders hebben de
zes Pooten en hunne hairige bovenfchenkels dezelfde koleur als het Voorlyf.
Deze Vlinder kan de hairvormige Sprieten, die aan ’t Mannetje en Wyfje einerlei
zyn , in ’t zitten längs het ly f Jeggen en verbergen.
.Di
o i l™ 1'