H g . 2 .
Hg. 3.
Hg. 4-
§• 3-
Deze onzeRups, gantfch verzadigd, volwaiTen, en tot aan den tyd haarer
Veranderinge gekomen zynde, befpint zieh in een teder , wit en doorzichtig
Spinzel , het welk langkwerpig- rond van gedaante en niet zeer ruim is Wy
zien het in de 2 di Fig. benevens de daar in liggende Pop,afgebeeId. Ikhebbe
rtyne Rupfen van de tegenwoordige foort, welken ik t ’huis opkweekte, reeds
den' volgenden dag, na ’t vervaardigen van ’t Spinzel, in* Poppen veran-
derd gevonden. i n ’t begin waren deze Poppen groenachtig • bruin * , maar
ze wierden binnen weinige uuren zw.artachtig-bruin en blinkend; gelyk ze
ook_gebleeven zyn, tot dat ’er de Vlinders- uit kwamen. In de geftalte dezer
Poppen befpeurt men eenige byzonderheden, die aan weinigen anderen waar-
genomen worden. Voor aan , ter plaatze van den Kop naamlyk , ilaat een
rönd knopje; de Vleugelfcheeden ftrekken zieh veel verder naar benedenover
het Onderlyf uit, dan by veele andere Poppen, en zyn aan ’t einde nog ver-
heven; doch het Onderlyf zelf loopt allengskens zeer ipits toe. Dat het nu
dezen Poppen, zo lang zy leeven, ooknietaan de gevoeligheidontbreekt, ziet
inen aan haare beweeging, die altoos op de minile aanraaking volgt. .
§• 4-
De Vlind er, onder deze Poppe - maske verborgen , bereikt binnen drie
weeken zyne rypheid en behoorlyke geitake. . Hierop breekt hy ; op de ge-
woonlyke wyze, uit het Poppevlies, en wordt, hoe klein zyne Vleugels 00k
in den beginne fchynen, binnen een half uur bekwaam om te vliegen. In ’t
zitten fluit hy de Vleugels kort aan ’t ly f ; echter zo niet, of daar valt altoos,
boven op den rüg, nademaal de Bovenvleugels wat fmal zyn , een gedeelte
van de Ondervleugels in ’t 00g; en het is uit dien hoofde, dat ik denzelvenin
de 3 de Fig. zittende hebbe afgebeeld. Intulfchen zal ons,, ter befchouwinge
der Bovenvleugelen, de 4 de Fig. het beite dienen. Hierin zienwe den Vogel
vliegende afgebeeld; en wy beipeuren , dat de buitenrand van alle vier de
Vleugelen een weinig, o f teder , uitgefchulpt is. De Ondervleugels hebben
een wit boordzel, en in ’t zelve itaan zo veele zwarte vlakjes, als 'er randjes
te
tige, o f tuiTchen de> 12 en 14 pootige Span - Rupfen, gebragt können worden. Ik hebbe
. insgelyk» toen al doen opmerken, dat men zodanige Rupfen zeerwel V ereenigendeof Verbindende
Tuflchen-ln fetteil zou können noemen ; door middel van welken de eene Gaffe
naiuurlyk met de andere Verbünden fchyntte worden. Vo or ’t overige kenne ik nog eene
diergelyke en aan deze byna.gelyk zynde foort van 12 pootige Rupfen; welke alleen iets
hairiger fchynt te z yn , en die gemeenlyk den Winter over blyft,* maar ik benzogelukkig
nög niet geweeft, van dezelven fot de Verändering te brengen. K l e e m a n n .
* Doch even na het afftrooken der Rupfenhuid , vertoonen zieh deze Poppen met een©
• fchoon groene koleur. K l e e -m a n n .
te teilen zyn. De overige grond, van dit wit boordzel a f , tot in ’t midden T ab. V.
des Vleugels , is bruinachtig graauw, en van daar tot aan het lid geelachtig-
bruin. Deze beide koleuren verfmelten aardig in elkander , en hebben een
fchoonen glans. In de Bovenvleugelen zyn ongelyk veel meer cieraaden , en
ik bevinde my niet bekwaam, om dezelven alle op te noemen , zonder on-
duidel'yk te worden. Ik zal het nochtans waagen, en zien hoe verhettebren-
gen zy. Kan ik dan niet alles, wat ’er in waar te neemen v a lt, genoegzaam
uitdrukken, zo zal mogelyk myne onduidelykheid eene oorzaak z yn , waardoor
de genegen Leezer bewoogen zal worden, om des te naauwkeuriger op de Fi-
guur te zien, en de fchoonheid van dit lnfe£t niet ilechts ter loops te befchou-
wep. .De grondverwe van den Bovenvleugel is roodachtig , en heeft, om zo
te fpreeken, een recht koperachtigen glans. Niet verre van den uitgefehulp-
ten buitenrand is eene tedere donker - bruine linie, van ’t eene einde tot aan ’t x
andere overdwars getoogen. De tufTchenruimte tuflchen deze linie en den
buitenrand, is met eene rei zwärte vlakjes, naar het getal der rondjes., ver-
cierd; gelyk we van den Ondervleugel gezegd hebben. De overige ruimte
des Vleugels zien we hier en daar, door gekronkelde en geboogen dwarslinien,
in 5 o f 6 verfcheiden vakken verdeeld; waar onder eenigen met graauwachtige,
anderen met donkerbruine itreepen en vlakken, vanallerhande figuur engroot-
te, vercierd zyn. De allerdonkerile dezer gemelde vlakken ilaat midden in
den Vleugel; en in deze is een wit merk, dat ten naaitenby de gedaante van
een T heeft, te ontdekken ; het welk als een kenteken dezer Vlihders kanaangemerkt
worden*. Het Achterlyf is van gelyke koleur als de Ondervleugels.
Op ieder lid van ’t zelve ziet men een verhevenhairigenwrong, eenigzins don-
kerer van koleur. Doch deze verhevenheden worden van ’t eerile tothetlaat-
ite lid, gelyk de leden.zelve, allengskens kleiner.
§• 5-
Nu ftaat ons nogmaals tot onze 3 de Fig. te rüg te keeren, om, volgensde- Fig. 3.
zelve, den Kop, het Voorlyf en de Pooten te befchouwen. De Pooten zyn
by deze foort iets langer, dan by andere Nacht-Vlinders, hoewel ze voor ’t
.overige in de gedaante ©iets byzonders bezitten. Zy hebben hairige Boven-
fchenkels, en zy-n bruinachtig■ graauw van koleur.. De Kop, die watdiepon*
der ’t lyf zit, heeft een zeer zeldzaam cieraad, doordien hy met eene rei van °
kleine vedertjes> op de wyze van een Paauwen-kop, voorzien is , en daar benevens
* Eenige ‘Liefheb'bers 6er Infe'flren meenen in -dit Witte merk de gedaante van een ’Piflool
’■ te ontdek'ken, en noemen deswegen^ dezen Vogel den Piftodl-Vlinder; maar hoe gedwon-
gen äezBilelHng en benoeming zy , kan men door eene naauwkeurige befbhouwing van'dit
merk ligtlyk'gewaar worden. :Veel 'natuutlyker heeft de Heer Lihnceus, -in zyne Fauna Sut-
' 'cica, hem den Gamma - Vlinder geno'emd , dewy! dit merk befl met de Griekfche Gamma van
’t kleine Alphabet overeenkömt. Dodh‘'de Heer irijc/j heeft het zelve by eene Griekfche
Yffilm van *t kleine Alphabet vergeleeken. K l e e h a n h .
Q i q 2